Studentenorganisaties
Niet
geheel als een verrassing kwam de 'studentenopstand' in de tweede
helft van de jaren zestig. Al in een terugblik over 1966
signaleerde de BVD een toegenomen radicalisering van jongeren
(waaronder studenten) met als 'issues' de NAVO en de Amerikaanse
interventie in Vietnam. Tegelijkertijd wees de dienst op een
toenemende tendens tot internationalisering op die terreinen." Zo
constateerde hij bijvoorbeeld een in datzelfde jaar 1966 geducht
toegenomen radicalisme onder intellectuelen en studenten in
Frankrijk, waarbij de 'maoïsten' zich duchtig roerden."
In
Nederland ontwikkelde de Studentenvakbeweging (SVB) onder leiding
van Ton Regtien de Kritische Universiteit, duidelijk geïnspireerd
door de radicale studentenbewegingen aan de Amerikaanse Berkeley
Universiteit en aan de West-Berlijnse Freie Universitat.
Aan
het eind van 1967 maakte de BVD, net als het jaar daarvoor, de
balans op. In het laatste Maandoverzicht van dat jaar merkte de
dienst op, dat de "andere groeperingen" (verzamelnaam voor alle
niet-communistische groeperingen waaraan de BVD op enige manier
aandacht besteedde) door hun pluriforme en radicale activiteiten
eigenlijk meer aandacht zouden verdienen dan de 'nette'
communistische hulporganisaties zoals het ANJV. Deze opmerking
geeft juist door zijn wat aarzelende formulering goed weer in
welke situatie de BVD zich bevond in de tweede helft van de jaren
zestig. Aan de ene kant voelde de dienst, in casu de afdeling B,
zich verplicht het internationale en vooral nationale communisme
het volle pond van zijn aandacht te geven, aan de andere kant
presenteerden zich verschijnselen die - in elk geval buiten de
dienst - als veel bedreigender werden ervaren dan het communisme
van de CPN en haar nevenorganisaties.
De
radicale studentenoppositie richtte zich, ideologisch geleid door
de aan de universiteit van Berkeley docerende filosoof Herbert
Marcuse, tegen de zichzelf instand houdende onderdrukkende
systemen van het laat-kapitalisme. Daartoe behoorden in die visie
de universiteiten die slechts opleidden tot gehoorzaamheid aan het
systeem, maar ook en vooral de politieke en militaire structuren
die het 'Amerikaanse imperialisme' ondersteunden. Dit
anti-kapitalisme en anti-Amerikanisme - dat niets van doen had met
het traditionele communisme – concretiseerde zich in drie
actie-thema's: democratisering van de universiteiten,
terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Vietnam en
ontmanteling van de NAVO.
Dat
nationaal en internationaal autoriteiten zich zorgen maakten is
dan ook niet verwonderlijk. Zo werd begin 1968 binnen het Special
Committee van de NAVO (bestaande uit de hoofden van de
veiligheidsdiensten van de NAVO-landen) een werkgroep gevormd die
de bestudering van 'protest movements' ter hand zou gaan nemen en
aandacht zou geven aan de 'escape lines' naar Europa van
Amerikaanse deserteurs die weigerden in Vietnam te vechten. Voor
Nederland nam het hoofd van de afdeling B van de BVD zitting in
deze werkgroep. Ook in Nederland zelf bestond beduchtheid voor de
uitstraling van de studentenoppositie.
Medio
februari 1968 bijvoorbeeld informeerde het hoofd van de BVD, drs
A. Kuipers, de secretarissen-generaal van Binnenlandse Zaken en
Justitie over het op handen zijnde bezoek aan Nederland van de
Duitse studentenleider Rudi Dutschke. Deze had enkele weken
daarvoor het uittreden van West-Duitsland uit de NAVO geëist, een
halvering van de West-Duitse defensiebegroting en neutralisering
van Midden-Europa.'
De
toch al niet geringe bezorgdheid kreeg een extra impuls door wat
bekend is geworden als de 'mei-revolutie' van 1968. Op 3 mei
verdreven politietroepen de studenten die het groot-auditorium van
de Parijse Sorbonne-universiteit hadden bezet. Daarop volgden
ongeveer een week lang straatgevechten, aan het eind waarvan de
regering aan alle eisen toegaf, behalve aan de eis tot vrijlating
van de gearresteerde en gevangen gezette studenten. Na overleg met
president De Gaulle willigde de regering-Pompidou tenslotte ook
die eis in. De geest was echter uit de fles. Op 13 mei
demonstreerden studenten en arbeiders gezamenlijk en werden
fabrieken bezet.
De
Parijse gebeurtenissen brachten de bemoeienis van de BVD met de
radicale studentenbeweging in een hogere versnelling. Op 15 mei
had het hoofd van de dienst een bespreking met de ministers
Beernink van Binnenlandse Zaken en Veringa van Onderwijs en
Wetenschappen. In dat gesprek bracht Kuipers naar voren dat het
werken (lees: met operationele middelen binnendringen) in
studentenkringen een politiek gevoelige aangelegenheid was: van
extremisme in de traditionele zin (communisme, anarchisme,
trotskisme) was daar immers geen sprake. De beide ministers
daarentegen waren van mening dat gezien de ernst van de situatie
dit als een volstrekt normale zaak gezien moest worden. Minister
van Justitie Polak sloot zich daarbij aan."
De
volgende dag, 16 mei, werd het Maagdenhuis, het administratief
centrum van de Universiteit van Amsterdam, door studenten bezet.
In een haastig bijeengeroepen vergadering sprak Kuipers met de
ministers Beernink en Polak, de secretaris-generaal van Justitie
Mulder, loco-burgemeester Koets en met de rectores van de beide
Amsterdamse universiteiten, Van der Hoeven (UvA) en De Gaay
Fortman (VU). Het gesprek ging over buitenlandse
'studenten-agitatoren' als de al genoemde Dutschke en diens Franse
evenknie Daniel Cohn-Bendit, over de studentenbeweging en over de
reacties op het zogenaamde rapport-Maris. Dit rapport, getiteld
'De zelfstandige taakvervulling van de universiteit' bepleitte een
centralistische bestuursvorm, waartegen 'de' studenten en een
aantal hoogleraren protesteerden. Democratisering van de
universiteit was de eis en de leus waaronder actie werd gevoerd,
zoals nu de bezetting van het Maagdenhuis.
Even
leek het erop dat de Parijse revolutie een Amsterdamse pendant zou
krijgen. Op 20 mei braken in de Amsterdamse binnenstad rellen uit
na isolering van het Maagdenhuis, maar op 21 mei kon de politie
het Maagdenhuis ontruimen en daarmee een eind maken aan de
bezetting. De gevreesde demonstratie die als reactie daarop op 22
mei plaats vond, en waaraan de al genoemde 'buitenlandse
agitatoren' deelnamen, liep tot opluchting van onder meer de
BVD-leiding niet uit de hand en leidde niet - zoals in Frankrijk
was gebeurd - tot capitulatie van de overheid. Naar de mening van
de BVD-leiding kwam dat onder meer doordat de politie het gebruik
van geweld zo lang mogelijk had uitgesteld. Kuipers trok uit de
gebeurtenissen overigens wel de conclusie, dat de BVD "gezien de
politieke onderstroom (waarmee hij waarschijnlijk duidde op het
anti-kapitalisme en anti-Amerikanisme) en de wisseling in de
leiding van de activiteiten" veel aandacht zou moeten blijven
geven aan de radicale studenbeweging. Dat dit onderwerp ook in de
nationale politiek een 'hot issue' was moge blijken uit het feit
dat Kuipers op 27 mei alweer een vergadering bijwoonde van de
ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie met de minister van
Onderwijs, enkele directeuren-generaal en met de burgemeesters van
de universiteitssteden. Onderwerp: de hedendaagse
studentenproblematiek.
Ondanks
het feit dat zowel de minister van Binnenlandse Zaken als die van
Justitie expliciet om (ook operationele) bemoeienis van de BVD met
de studentenbeweging hadden gevraagd, waardoor het hoofd van de
dienst zich gelegitimeerd kon voelen, vond de dienst toch een
extra legitimering in het feit dat vanuit de CPN een zekere
toenadering werd gezocht tot de oppositionele studentenbeweging -
en omgekeerd. In het Maandoverzicht van
mei 1968 bijvoorbeeld stond in het hoofdstuk 'De
ontwikkelingen in de studentenwereld' uitdrukkelijk vermeld dat in
het tien man sterke bestuur van de overkoepelende Nederlandse
Studentenraad (NSR) van dat moment er negen lid waren van de SVB
en dat bovendien een van die negen communist was. Met ijzeren
consequentie en grote precisie zou de BVD in de komende jaren in
procenten en absolute getallen aangeven tot welke hoogte besturen
van studentenorganisaties bestonden uit leden van de CPN. Daarbij
gaf de dienst zich - althans in zijn externe rapportage – er geen
rekenschap van, dat de CPN van 1968 een andere was dan die van
1948.
De
communistische coup in Tsjecho-Slowakije in 1948 was door de
toenmalige CPN-leiding met vreugde begroet; de militaire inval van
het Pact van Warschau in het Tsjecho-Slowakije van Dubcek
daarentegen werd door de zich sinds 1964 'autonoom' noemende CPN
veroordeeld. Op de manier waarop de BVD zijn bemoeienis met de CPN
in de loop van de jaren aanpaste komen we nog terug; aan het eind
van de jaren zestig was communistische invloed ('infiltratie') in
de studentenbeweging een reden te meer om zowel die
studentenbeweging als de CPN duchtig in de gaten te houden.
De
intensieve aandacht van de dienst voor de studentenoppositie
duurde niet vreselijk lang. In 1975 verstuurde het hoofd van de
dienst voor - naar later bleek – de laatste keer een
'regeringsbrief' over studentenaangelegenheden, getiteld
'Landelijke demonstratie tegen verlenging van de studentenstop'.
In datzelfde jaar nam het ministerie van Onderwijs en
Wetenschappen de rapportage over dit soort zaken over met een
eigen 'Bulletin Studentenpolitiek'.
De
Parijse 'studentenrevolutie' van begin mei 1968 gaf de dienst,
in casu de sectie BFA, de impuls om een speciaal bulletin uit te geven met 'gegevens
inzake studentenactiviteiten'. Het eerste nummer verscheen
op 10 mei 1968 en bevatte berichten uit zowel open als
operationele bronnen. Uit open bron bijvoorbeeld was het bericht
afkomstig dat de Nederlandse Studentenraad (NSR) op 11 mei in
Bonn zou deelnemen aan een demonstratie tegen de
'Notstandsgesetze' .
De bulletins, die verschenen met een frequentie van eenmaal per
week (of zoveel vaker als nuttig leek), hadden een ruime
distributie. Behalve de eigen minister kregen de
minister-president en de ministers van Justitie en van Onderwijs
en Wetenschappen een exemplaar. De vijf procureurs-generaal
werden niet vergeten, evenmin als de DG OO&V van
Binnenlandse Zaken.
Behalve de bulletins verzond de BVD van tijd tot tijd aan
dezelfde afnemers rapporten van meer beschouwende aard over het
studentenactivisme, terwijl de lijst van geadresseerden dan werd
aangevuld met de coördinator van de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten, de commissarissen van de koningin, de
hoofdcommissarissen van gemeentepolitie en de korpschefs van
politie in de studentensteden.
Ook bij de buitenlandse relaties van de dienst bestond
belangstelling voor hetgeen de BVD over dit toen actuele en als
bedreigend ervaren fenomeen te vertellen had. Een Engelstalige
versie van het rapport 'Onrust in de studentenwereld'
bijvoorbeeld werd gezonden aan de Franse, Belgische, Engelse,
Amerikaanse, Duitse en Italiaanse inlichtingen- en
veiligheidsdiensten.
Toch bleek deze intensieve berichtgeving nog niet voldoende.
Vanaf l mei 1969 bracht de dienst als extra service zogenaamde
'extra bulletins' uit, bestemd voor een wel zeer beperkte kring
van externe afnemers, namelijk de secretarissen-generaal van
Binnenlandse Zaken en van Onderwijs en Wetenschappen.
Kennelijk bestond daaraan, vooral bij de laatstgenoemde, grote
behoefte. In de voor hem bestemde aanbiedingsbrief kondigde het
hoofd van de dienst, Kuipers, namelijk het extra bulletin aan
'zoals hedenmorgen met u besproken'. Kuipers verontschuldigde
zich enigszins dat het extra bulletin 'uiteraard in haast' was
geschreven, maar hij beloofde tegelijkertijd hem 'langs deze weg
van de ontwikkelingen op de hoogte te zullen houden'. En dat
deed de dienst. De extra bulletins verschenen niet alleen
dagelijks, voorzien van datum- en tijdaanduiding, maar het
gebeurde met enige regelmaat dat er twee per dag verschenen. De
inhoud had vooral te maken met voorgenomen acties en andere
activiteiten zoals demonstraties en bezettingen.
In dezelfde sfeer van acties en demonstraties liet de BVD eind
april 1969 twee 'regeringsbrieven' verschijnen onder de titel
'Acties Koninginnedag - Bevrijdingsfeesten'. Ze werden verzonden
aan zeven ministers, enkele commissarissen van de koningin, alle
procureurs-generaal en aan enkele korpschefs.
Voor zover dat nog nodig was, was een gesprek van Kuipers met
minister van Binnenlandse Zaken Beernink in mei 1969 een
aansporing temeer om relevante informatie over studenten- en
jongerenactivisme zo snel mogelijk aan de geïnteresseerde
autoriteiten toe te sturen. De 'politiek' bleek op dit soort
informatie te zitten wachten en was dan ook niet zuinig met lof
voor de berichtgeving van de dienst. Zo kon Kuipers medio 1969
in het Aurora-gezelschap meedelen dat de ministers van
Binnenlandse Zaken, Justitie en Defensie bijzondere
belangstelling aan de dag hadden gelegd voor wat de BVD te
vertellen had over de gebeurtenissen in de universitaire wereld.
Een rapport 'Achtergrond onrust
studentenwereld' werd bijzonder door de heren
geapprecieerd. Op suggestie van de drie genoemde ministers werd
dat rapport ook nog nagezonden aan de ministers die het nog niet
hadden ontvangen, terwijl ook de Kamercommissie voor de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten een exemplaar kreeg
toegezonden.
(Deze tekst is
afkomstig uit: Per Undas Adversas : Een institutioneel
onderzoek naar het handelen van de Binnenlandse
Veiligheidsdienst en zijn voorgangers, 1945-2002 / D.
Engelen. – ‘s-Gravenhage : Rijksarchiefdienst, Ministerie
van Binnenlandse Zaken, 2002. – PIVOT-rapport, nr. 122. )
- AIVD onderwerpsdossier Algemene
Studentenvereniging Amsterdam (ASVA), 1947
- AIVD inzagedossier Algemene Studentenvereniging Amsterdam
(ASVA), 1967-1974
- AIVD inzagedossier Democratisch-Socialistische
Studentenvereniging Politeia, 1949-1974
- AIVD onderwerpsdossier Democratische
Studenten Organisatie (DSO) "Pericles", 1946-1952
- AIVD inzagedossier Democratische
Studenten Organisatie (DSO) "Pericles", 1952-1968
- AIVD onderwerpsdossier Federatie van
Vooruitstrevende Studenten Verenigingen, 1946-1952
- AIVD onderwerpsdossier International
Union of Students (IUS), 1947-1949
- AIVD-onderwerpsdossier Internationale
contacten van studenten, 1947-1952
- AIVD-onderwerpsdossier International
Student Service, 1948-1952
- BVD-onderwerpsdossier communistische
invloed bij hoogleraren en studenten van de Universiteit van
Amsterdam, 1948-1952
- AIVD onderwerpsdossier Vereniging
Slowaakse Katholieke Studenten, 1949
- AIVD-onderwerpsdossier Association
of Islamic Students, 1949-1951
- AIVD onderwerpdossier Activiteiten van
aangesloten organisaties van de International Union of
Students en de Nederlandse deelname hierin, 1949-1952
- AIVD inzagedossier International Union
of Students (IUS), 1965-1987
- AIVD inzagedossier Landelijke
Studenten Vakbond (LSVB), 1972-1993
- AIVD inzagedossier Nederlandse
Christen-Studenten Vereniging (NCSV), 1959-1983
- AIVD onderwerpsdossier Nederlandse
Studentenvereniging voor Federale Wereldregering
1948-1951
- AIVD Inzagedossier Nederlandse
Studenten Raad (NSR), 1965-1972
- AIVD onderwerpsdossier
Organisatie van Progressieve Studerende Jeugd (OPSJ) -
Leden (1948-1952)
- AIVD onderwerpsdossier
Organisatie van Progressieve Studerende Jeugd (OPSJ) -
Landelijke bestuursvergaderingen, congressen en regionale
ledenvergaderingen (1948-1952) deel 1
- AIVD onderwerpsdossier
Organisatie van Progressieve Studerende Jeugd (OPSJ) -
Landelijke bestuursvergaderingen, congressen en regionale
ledenvergaderingen (1948-1952) deel 2
- AIVD onderwerpsdossier Organisatie
van Progressieve Studerende Jeugd (OPSJ) - Oprichting,
organisatiestructuur en bijeenkomsten (1948-1952)
- AIVD onderwerpsdossier Organisatie
van Progressieve Studerende Jeugd (OPSJ) - Periodieken
(1948-1951)
- AIVD onderwerpsdossier
Organisatie van Progressieve Studerende Jeugd (OPSJ) -
Acties (1949-1950)
- AIVD onderwerpsdossier
Organisatie van Progressieve Studerende Jeugd (OPSJ) -
Financiële aangelegenheden (1949-1950)
- AIVD onderwerpsdossier
Organisatie van Progressieve Studerende Jeugd (OPSJ) -
Scholing (1949-1950)
vóór de overdracht van een deel van het archief aan het
Nationaal Archief heeft de AIVD een inzagedossier samengesteld
over de OPSJ. Daaruit is op te maken wat voor soort informatie
de AIVD geheim wil houden.
- AIVD inzagedossier Organisatie van Progressieve
Studerende Jeugd (OPSJ)
- AIVD onderwerpsdossier Studenten
Arbeiders Samenwerking, 1947-1948
- AIVD inzagedossier Studenten Vak
Beweging (SVB), 1964-1969
- AIVD-inzagedossier
Studievereniging Perikles (Utrecht), 2011 (Dit
is niet de Democratische Studenten Organisatie Perikles uit de
jaren '40 tot '60 van de 20e eeuw)
Terug