Stichter van de Nederlandse afdeling van de Ridders van
Sint Johannes,
Ridder Merckelbach genas de rijkste vrouw van Frankrijk
door Henk de Mari
Zij huppelt nu weer rond en geeft kusjes
Corsica, dinsdag
“Een moordje meer of minder, hij was toch doodgegaan.”
Dokter F.L.L.M. Merckelbach praat over de dode prof. dr. Otto Adrian baron de
Choibert, die, zie onze krant van zaterdag, zo tragisch de geest gaf in het huis
van Willy Geuer, de vreemde kruisridder van het merk Sint Johannes, die de
Hamburgse miljonair Egon Zylla eerst beroofde en toen liet vermoorden.
Dokter Merckelbach is de man, die de Nederlandse afdeling
van de duistere Soevereine Orde van Sint Johannes, Ridders van Malta, stichtte.
Hij deed dat op verzoek van die baron de Choibert uit Gouda, een ex-priester,
die zich groot-kanselier van de orde van Sint Johannes noemde. De baron was
eerst zijn vriend, maar later werd hij zijn vijand, toen “alles aan hem vals
bleek te zijn”.
Dokter Merckelbach woont in Wassenaar en is een van de
meest omstreden artsen van onze tijd. Hij was orthopedisch chirurg, maar verliet
de botten- en benenslagerij om celtherapiën van de overleden professor Niehans
in praktijk te brengen. Niet zonder succes.
Hij werd snel een van Europa’s bekendste
“verjongingsspecialisten”. Vriend van de (bekende, beruchte, beroemde?)
kankerspecialist dr. Issels en van de Roemeense vrouwelijke verjongings- en
vermageringsarts dr. Aslan (de laatste is ook ridder van Sint Johannes).
“Ik bedoel”, zegt dokter Merckelbach, “als de
Choibert niet is vermoord, dan is hij misschien gewóón doodgegaan en als hij
niet gewoon is doodgegaan, dan is hij misschien vermoord. Zeker is, dát hij
dood is en dát overkomt – tenslotte – wel méér mensen. We kunnen ons
daarom béter bezig houden met de levenden”.
Hij kijkt over de rand van zijn bril teder naar de rijkste
vrouw van Frankrijk, ene madame Ottavioli, die dansend achter een fornuis kweeën
klaarmaakt en stukken lam aan het spit rijgt.
“Dat leeft tenminste”, zegt Merckelbach en zijn
diagnose lijkt ijzersterk. “Kijk haar springen en dansen, hoor haar zingen dat
ze mevrouw Napoleon de zesde is. Ze is niet moe te krijgen, ik maak d’r nou al
de hele week zo mee en ze is al 76 jaar. Tien jaar geleden kwam ze bij me als
een wrak, als een invalide”.
Een paleisje
Hij heeft haar, vertelt zij, een verjongingskuur à la
Niehans gegeven, een kuur vol nieuwe cellen en hormonen, als dat zó doorgaat,
kunnen we nog erg lang lol van haar hebben; ze staat de hele dag door lekkere
dingetjes bij het fornuis klaar te maken, wil iedereen talloze malen zoenen en
wordt boos als je een dansje met haar probeert te weigeren.
We vonden Merckelbach, die dus een hoofdrol speelt in de
Nederlandse Sint Johannes Ridders, in een van de kleinste en meest afgelegen
dorpjes van Corsica, Soccia. Daar, tussen de afgronden en de oude huisjes staat
het stulpje van madame Ottavioli’s voorouders, dat ze tot een paleisje heeft
laten verbouwen om er drie dagen per jaar wat gasten een exclusief weekend te
kunnen bezorgen. Want normaal woont ze op haar kasteel te Valerie op het Franse
vasteland.
Merckelbach: “Ik behandel haar al tien jaar op haar
kasteel, maar nu kwam ik haar tegen op het feestje van Picasso, die negentig
jaar werd.. Ze eiste van mij en mijn gezelschap, dat wij met haar mee naar
Corsica zouden gaan”.
Ze belde midden in de nacht de directeur van de Air France
uit zijn bed voor tickets; voor haar en haar gezelschap werden dertien reeds
geboekte passagiers afgezegd. Toen het in de bergen van Corsica wat kouder bleek
dan was verwacht, liet ze een paar dekens uit Parijs met een extra vliegtuig
komen. Iemand in haar omgeving hoorde haar een zaak van 2.5 miljoen in een paar
seconden afhandelen.
Lijfarts
Noch iets over dr. Frans Merckelbach: hij is onder meer de
lijfarts van mevrouw Ottavioli, van Picasso, van Christina Deutekom, van prinsen
en prinsessen, van reders en Caransa’s. Hij behandelde prinses Irene, Nikolaas
Kroese en schilder Kees van Dongen, die hij via zijn celtherapie toch nog 92
jaar liet worden. (“Er was een staking op de luchthaven, anders had ik hem
misschien nog wel langer in leven kunnen houden, hij hield in ieder geval mooie
feesten in Parijs: twee naakte negers voor de deur met brandende fakkels in hun
hand”.)
Hij wordt mode-arts en artiestenvlo genoemd, zijn consulten
zijn peperduur, maar hij heeft ook arme mensen voor niets geholpen – “dat
laat ik die rijke lui dan weer betalen”.
Kortom, zo’n dokter waarmee maar weinig Nederlandse
artsen en specialisten – behalve onze eigen medewerker professor dr. J.
Defares – iets te maken willen hebben, een man die al tien jaar geleden met de
acupunctuur begon en die nu eenmaal weigert een chemisch samengesteld medicijn
voor te schrijven. Bovendien een van de aardigste dokters, die je op een zonnige
zondag op Corsica kunt ontmoeten; hij kende behalve baron de Choibert ook Willy
Geuer goed.
Zoenen
De hele geschiedenis met de Choibert en de valse ridders
van Sint Johannes, baronnen die geen baronnen zijn, prinsen die zonen van
kleermakers zijn etc. tot en met moord, doodslag en oplichting, we praten erover
met dr. Frans Merckelbach, terwijl madame Ottavioli danspasjes maakt, zoenen
uitdeelt en terug wil hebben en praat over haar “miljarden”.
“Ik ben er erg ziek van geweest”, zegt Merckelbach
terneergeslagen. “Ik had een bloeddruk van 200/140, verschrikkelijk. Door die
beroerde de Choibert verloor ik mijn gezicht tegenover als mijn vrienden.”
Al die vrienden zijn thans tot ridder geslagen: mr. Meynen,
oud-minister, professor Defares, de bisschoppen Dyonisus, Jansen en Rinkel, de
heer Welschen, directeur bij Stokvis, we noemden ze zaterdag allemaal.
En dan nog de mensen die géén ridder wilden worden. Karel
Appel bijvoorbeeld, die eenmaal door Merckelbach uitgenodigd, de duidelijke
woorden sprak: “Ik ridder? Welnee, ik ben een gewone volksjongen en ik wil dat
blijven”.
Madame Ottavioli laat weten, dat ze ter ere van de
wonderdokter die haar leven heeft verlengd en haar laat dansen, een orkestje uit
Parijs heeft laten overvliegen: kosten 15.000 gulden. Alle dorpelingen van
Soccia zijn verplicht te komen luisteren
Een priester
Merckelbach: “Baron de Choibert kwam in 1968 bij me: een
aardige man, die zij dat hij priester was en bij zijn nicht in Gouda woonde. Hij
had van ene graaf de Breuil uit Parijs de opdracht gekregen mij een Nederlandse
afdeling van zijn Ridders van Sint Johannes te laten stichten.”
Nou dat was dan gauw gebeurd. De afdeling Holland zat zó
in elkaar. Er waren gelukkig genoeg “eerste klas mensen” te vinden, die
bereid waren de handen in de beurs te steken om de zwakken en door ziekte
gepeste medemens te helpen. Want dat is, wás, zou zijn geweest, het voornaamste
doel van de Ridders van Sint Johannes, zo is het tenminste ook altijd door
dokter Merckelbach en zijn vrienden begrepen, zeggen zij.
De Nederlandse afdeling van zestien man wilde in één klap
niet alleen bekendheid in ons land verwerven, maar ook respect, eerbied en
vertrouwen. Daarom besloot men voor de zestien ridderslagen de Ridderzaal af te
huren, indien mogelijk.
Er werd een “vereniging” opgericht met de naam van de
orde en met zorgvuldig samengestelde statuten, waarin hulp aan de lijdende
mensheid vooraan staat. Er werd koninklijke goedkeuring aangevraagd, die op 22
april 1969 werd verkregen. (Drie dagen daarna trok prins Bernhard in New York de
verkeerde mantel aan, met alle, zaterdag gemelde vervelende gevolgen.) De
koninklijk goedgekeurde vereniging van ridders van Sint Johannes vroeg en kréég
de Ridderzaal (of de Trèveszaal of de Rolzaal, daar wil Merckelbach van af
wezen) voor 93 gulden, teneinde daar de eerste ridderslagen te laten verrichten
door prins Karel van Roemenië, een echte prins.
Daarvoor werden zo’n duizend uitnodigingen naar alle
delen van Europa verstuurd, naar koningin Juliana en prins Bernhard zowel als
naar Willy Geuer en Gisela Kemperdick, de laatste vrienden van de Choibert en
van Merckelbach en ridder, c.q. lid van de Amerikaanse tak. Dokter Merckelbach:
“De zaal en de zaak waren al in kannen en kruiken, toen ik veertien dagen voor
de plechtigheid plotseling argwaan kreeg tegen de Choibert. Gelijk met mijn
argwaan kwam er een onderzoek van de rijksrecherche.
Ander plekje
Vooral dat laatste legde de antecedenten ban baron de
Choibert en van sommige andere ridders van de orde schrikwekkend bloot. Daarom
ging het feestje in de Ridderzaal, de Trèveszaal of de Rolzaal natuurlijk niet
door.
Twee weken later vond de Nederlandse club toch nog een
ander leuk plekje voor het feest: het slot Anholt bij Emmerik in Duitsland.
Veertien van de zestien Nederlandse ridders werden daar begin juni geridderd
door prins Karel, onder goedkeurend oog van grootkanselier baron de Choibert,
die ondanks de verdenkingen tegen hem toch nog het grote padvindersspel mee mocht
spelen. De twee overige Kandidaat-ridders wilden niet in Duitsland geridderd
worden. Zij kregen hun klap later in Wassenaar. Van de 1000 genodigden kwamen er
140.
Willy Geuer en Gisela Kemperdick waren er in Emmerik
natuurlijk niet bij. Zij werden door de Duitse politie gezocht en moesten daarom
verstek laten gaan. Zij eisten later bij Merckelbach de honderddertig gulden
terug die zij voor het diner na de plechtigheid in Den Haag vooruit hadden
betaald. Merckelbach, die in Cannes bij zijn patiënt – ook ridder – van
Ommeren, reder van beroep, logeerde reisde naar hen in Locarno om de zaak te
bespreken.
Rare dingen
Merckelbach onder het genot van kastanjepuree à la
Ottavioli: “Ik had al heel wat rare dingen in de orde meegemaakt, zoals Thor
Heyerdahl in een zwembroek met een grootkruis op de borst, maar toen ik bij
Geuer binnenstapte brak mijn klomp. Hij liet me veel foto’s zien, ook van
prins Bernhard in New York en vertelde mij dat hij met een andere ridder,
Zeitler genaamd, een film maakte over de orde.
Hij liet me ook een gruwelijke foto zien: een dame van
mooie gestalte met een van onze rode mantels om haar schouders die ze een heel
eind opengeslagen droeg. En daaronder had ze niets anders aan dan een klein wit
broekje. Ik heb toen niets meer met ze te maken willen hebben.
Wanneer we terug zijn in Nederland worden we benaderd door
het bestuur van de Johannes orde in ons land. Of we even langs willen komen in
Wassenaar om de wáre geschiedenis van de zo in opspraak gekomen Johannes
ridders te horen. Behalve dokter Merckelbach zijn dan in de Witte Burcht
aanwezig de prior, vrouwenarts Lubbers, de penningmeester, Welschen, en de
secretaris, Den Hollander. Het wordt een interessante avond en de heren
vertellen het volgende:
Gratis primeur
Dat ze ondanks alle doorgaan met wat ze begonnen zijn: op
ridderlijke wijze zoveel mogelijk leed in de wereld lenigen, er is al voor een
heleboel geld aan medicijnen naar Jordanië gegaan.
Dat ze ridder zijn en ridder blijven en dat het voor andere
lieden heel erg moeilijk zal zijn tot hun orde toe te treden, er is een zware
ballotage.
Dat de Nederlandse tak geen enkel twijfelachtig element
bevat, zieken niemand die van zijn ridderslag misbruik wil maken.
Dat den Hollander zelfs belangrijke ontdekkingen –
wereldnieuws noemen ze het – gedaan heeft. Hij heeft uitgevonden, dat niet de
Maltezer – noch de Johannieter ridders de ware zijn, die afstammen van de
kruisridders, maar zij, de ridders van Sint Johannes.
Dat daarom prins Bernhard zich eigenlijk helemaal niet
heeft vergist toen hij in New York de Rode mantel van Sint Johannes droeg, maar
zich daarentegen steeds vergist wanneer hij de zwarte mantel van de Johannieters
draagt. Wij mogen deze primeur gratis hebben.
Dokter F.L.L.M. Merckelbach: “Zo zie je maar weer, hoe alles goed
terecht kan komen. Trouwens, als onze orde niet de enige, echte, ware was
gebleven, was ik liever pinda’s gaan verkopen”.
(Telegraaf,
9 november 1971)
andere verhalen in deze serie:
Telegraaf, 6 november 1971: De valse ridders van Sint
Johannes
Telegraaf 16 november 1971: Ridders zonder blaam wenden zich af van valse
broeders
Telegraaf 6 januari 1972: Werd de baron vermoord?