Artikel 1.
1. De in artikel 13 van de Statuten genoemde Raad van Discipline (in
deze Ordewet verder te noemen de Raad) bestaat uit:
a. de vier door het Grootoosten ingevolge artikel 45 lid 2 sub a. van de Ordewet Bestuur benoemde leden van de wetscommissie;2. De leden van de Raad zijn gehouden hun taak met onpartijdigheid, zonder aanziens des persoons te vervullen en geheimhouding te bewaren omtrent alles, wat zij in die functie zullen te weten komen.
b. vijf leden van de Orde, meestervrijmetselaar zijnde, geen leden van het Hoofdbestuur zijnde, die door het Grootoosten op een door het Hoofdbestuur opgemaakte aanbeveling worden benoemd voor de tijd van drie jaren en terstond herbenoembaar zijn.
Artikel 2
Indien in de loop van een werkjaar een vacature ontstaat, kan het Hoofdbestuur
op voordracht van de Raad een meestervrijmetselaar, lid van de Orde, geen
lid van het Hoofdbestuur zijnde, aanwijzen ter vervulling van de open plaats
totdat het Grootoosten daarin heeft voorzien.
Behandeling van geschillen
Artikel 3
1. De Voorzittend Meester van een loge, aan wie overeenkomstig artikel
14 van de Ordegrondwet een kwestie in handen is gesteld, zal haar nader
onderzoeken en trachten haar tot een bevredigende oplossing te brengen.
Hij is bevoegd zich hierin te doen bijstaan door twee ervaren leden van
zijn loge, rneester-vrijmetselaar zijnde.
2 De Grootmeester, aan wie overeenkomstig artikel 14 van de Ordegrondwet
een kwestie in handen is gesteld, zal haar nader onderzoeken en trachten
haar tot een bevredigende oplossing te brengen. Hij is bevoegd zich hierin
te doen bijstaan door twee leden van het Hoofdbestuur, onder wie de Grootredenaar.
3. Kan de kwestie niet langs deze weg tot een bevredigende oplossing
worden gebracht, dan doet de Voorzittend Meester, onderscheidenlijk de
Grootmeester verslag aan het Hoofdbestuur.
Artikel 4
Zodra het Hoofdbestuur een verslag als bedoeld in het laatste lid van
het vorige artikel heeft ontvangen, stelt het een onderzoek in op zodanige
wijze als het wenselijk zal oordelen.
Artikel 5
1. Wanneer het Hoofdbestuur na een onderzoek als bedoeld in het vorige
artikel vermoedt, dat er gronden bestaan om een lid uit het lidmaatschap
te ontzetten. stelt het het betrokken lid daarvan bij aangetekende brief
onder opgave van redenen op de hoogte en deelt daarbij aan het lid mee
dat, wanneer en waar het lid door het Hoofdbestuur of door een commissie
uit het Hoofdbestuur kan worden gehoord.
2. Het lid kan zich laten bijstaan door een raadsman, die meester-vrijmetselaar
en lid van de Orde dient te zijn.
3. Het Hoofdbestuur beslist zo spoedig mogelijk na afloop van het gehoor.
Indien het Hoofdbestuur nader onderzoek nodig acht, stelt het het betrokken
lid van die beslissing op de hoogte en later van de resultaten daarvan.
Ook daarop dient het lid de gelegenheid te hebben te worden gehoord.
4. Blijkt uit het onderzoek en het gehoor van betrokkene dat zich een
van de gronden voor ontzetting, genoemd in artikel 5, lid 4 der
Statuten, voordoet, dan spreekt het Hoofdbestuur de ontzetting uit het
lidmaatschap van de Orde van het betrokken lid uit. Dit besluit wordt bij
aangetekende brief en met opgave van redenen ter kennis gebracht van betrokkene
en van de loge.
Artikel 6
1. Blijkt uit het onderzoek als bedoeld in artikel 4 of na het gehoor
als bedoeld in het vorige artikel, dat er naar het oordeel van het Hoofdbestuur
geen gronden zijn het lid te ontzetten, doch wel dat de onderlinge verhoudingen
in de Orde door de zaak zijn verstoord, dan treft het Hoofdbestuur de maatregelen
die het in het belang van de Orde nodig oordeelt.
Het besluit daartoe van het Hoofdbestuur wordt bij aangetekende brief
en met opgave van redenen ter kennis gebracht van het betrokken lid of
de betrokken leden, alsmede van de Voorzittend Meester(s) van de betrokken
loge(s).
2. Tegen een zodanig besluit staat binnen een maand na ontvangst zowel
voor het betrokken lid of de betrokken leden als voor de betrokken loge(s)
beroep open bij de Raad van Discipline op grond dat het Hoofdbestuur in
redelijkheid niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
Het aanhangig maken van zaken bij de Raad
Artikel 7
1. Beroep tegen een besluit van het Hoofdbestuur, als bedoeld in artikel
5 lid 5 van de Statuten en beroep als bedoeld in artikel 6 van deze Ordewet.
wordt ingesteld door het indienen bij de griffier van de Raad van Discipline
van een gemotiveerd beroepschrift. Als tijdstip van indiening geldt de
dag van ontvangst. Bij toezending per post wordt de eerste dag na de datum
van terpostbezorging geacht de dag van ontvangst te zijn.
2. Indien het beroepschrift wordt ingediend bij de voorzitter van de
Raad of bij het Hoofdbestuur. zenden deze het onverwijld door naar de griffier
van de Raad. De dag van ontvangst door eerstgenoemden blijft niettemin
als dag van indiening gelden.
3. De Raad van Discipline geeft van het instellen van beroep kennis
aan het Hoofdbestuur met uitnodiging tot toezending van alle op de zaak
betrekking hebbende bescheiden.
Artikel 8
1. Andere geschillen dan die bedoeld in het vorige artikel en waarin
de Raad op grond van artikel 13 lid 3 of lid 4 van de Statuten bevoegd
is, worden bij de Raad aanhangig gemaakt door het indienen van een door
de indieners ondertekend verzoekschrift bij de griffier. Lid 2 van het
voorgaande artikel is van overeenkomstige toepassing.
2. Het verzoekschrift houdt in:
a. de naam en het adres van elke indiener;3. De Raad zendt afschrift van her verzoekschrift aan de leden of organen van de Orde waarmee het geschil bestaat. Dezen kunnen binnen een maand een verweerschrift bij de Raad indienen, waarvan de Raad afschrift aan de verzoeker zendt.
b. de namen en adressen van de leden of organen van de Orde waarmee het geschil bestaat;
c. een omschrijving van het geschil;
d. een omschrijving van de verlangde uitspraak.
De behandeling van zaken
Artikel 9
1. De voorzitter doet alle op de zaak betrekking hebbende stukken bij
de leden van de Raad circuleren voor preadvies. Indien hieruit blijkt dat
een vooronderzoek wenselijk is, kan de voorzitter een of meer van de leden
uitnodigen dit vooronderzoek in te stellen en daarover schriftelijk rapport
uit brengen.
2. De Raad kan besluiten zonder mondelinge behandeling op de stukken
recht te doen. In geval een vooronderzoek is gehouden. doet de Raad dat
niet dan nadat hij het daarvan opgemaakt schriftelijk rapport ter kennis
van betrokkenen heeft gebracht en dezen in de gelegenheid heeft gesteld
hun visie daarop schriftelijk naar voren te brengen.
Artikel 10
1. Indien de Raad tot mondelinge behandeling besluit, roept hij, met
inachtneming van een termijn van tenminste een maand, betrokkene(n) bij
aangetekende brief op ter zitting te verschijnen. Betrokkenen hebben het
recht de zitting van begin tot einde bij te wonen.
2. In die brief wordt de samenstelling van de Raad vermeld en wordt
betrokkenen erop gewezen dat zij zich kunnen laten bijstaan.door een raadsman,
die meestervrijmetselaar en lid van de Orde moet zijn, of, in geval van
beroep tegen opzegging of ontzetting, ook een advocaat die geen meester-vrijmetselaar
is, mag zijn. Voorts wordt daarin medegedeeld wanneer en waar het dossier
voor hen en hun eventuele raadslieden ter inzage ligt, alsook dat zij getuigen
kunnen meebrengen. De namen van de raadslieden en van de getuigen moeten
tenminste zeven dagen voor de zitting aan de griffier van de Raad zijn
medegedeeld.
3. De Raad is bevoegd om eigener beweging leden van de Orde als getuige
bij de behandeling van een zaak op te roepen. Deze kunnen aanspraak doen
gelden op vergoeding van reis- en verblijfkosten, overeenkomstig de binnen
de Orde gehanteerde regels. De declaraties moeten binnen drie maanden zijn
ingediend bij de griffier van de Raad.
4. De Raad houdt in de regel zitting in het Ordegebouw. De zittingen
zijn niet openbaar. De voorzitter bepaalt plaats, dag en tijdstip van de
zitting en wel zodanig dat tenminste drie leden van de Raad daar aanwezig
kunnen zijn. Uitstel van behandeling wordt niet verleend dan op grond van
door de voorzitter deugdelijk bevonden dringende redenen.
5. Indien een betrokkene zonder gegronde redenen met verschijnt, kan
de Raad dat te zijnen aanzien aanmerken als het hebben gedaan van afstand
van het recht op mondelinge behandeling.
Artikel 11
1. Iedere betrokkene heeft het recht om een of meer leden van de Raad
te wraken. wanneer hij van oordeel is dat zodanig lid bevooroordeeld is
tegenover een der betrokkenen; zijn verzoek daartoe moet de wrakingsgronden
nauwkeurig omschrijven en uiterlijk zeven dagen voor de dag van de zitting
bij de griffier van de Raad worden ingediend. De voorzitter van de Raad
beslist over de wraking, tenzij dit hemzelf betreft, in welk geval de plaatsvervangend
voorzitter beslist.
2. Een lid van de Raad, dat weet, dat er enige grond tot wraking tegen
hem bestaat, is verplicht daarvan zo spoedig mogelijk mededeling te doen
aan de voorzitter van de Raad, die alsdan beslist of dit lid zich van deelneming
aan de beraadslaging en besluitvorming onthoudt.
Artikel 12
1. Van het op de zittingen behandelde wordt procesverbaal opgemaakt,
behelzende de namen der aanwezige leden van de Raad, van de betrokkenen
en van hun eventuele raadslieden, een summiere weergave van het verhandelde
en, indien getuigen zijn gehoord, de namen van de getuigen en de zakelijke
inhoud van door hen afgelegde verklaringen.
2. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde ter zitting
en regelt aldaar de werkzaamheden.
Artikel 13
1. De Raad van Discipline spreekt recht met tenminste vijf leden. waaronder
in ieder geval zij die aan het vooronderzoek en/of aan de mondelinge behandeling
hebben deelgenomen.
2. Indien de stemmen staken, is de stem van de voorzitter beslissend.
De uitspraken van de Raad zijn met redenen omkleed.
3. De Raad kan in beroep:
a. het beroep ongegrond verklaren;4. De Raad kan in andere geschillen:
b. het besluit van het Hoofdbestuur geheel of gedeeltelijk vernietigen, in welk geval hij zelf in de zaak voorziet.
a. de gevraagde uitspraak, zonodig op ondergeschikte punten aangepast zonder deze daarbij wezenlijk te wijzigen, doen;5. Uitspraken van de Raad van Discipline kunnen, hetzij ambtshalve of op verzoek van de betrokkene(n). herzien worden, doch alleen op grond van feiten of omstandigheden, welke bij de beslissing van de Raad aan hem niet bekend waren en welke, waren zij hem wel bekend geweest, tot een andere beslissing zouden hebben kunnen leiden.
b. de gevraagde uitspraak geheel of gedeeltelijk afwijzen.
Artikel 14
1. Binnen twee maanden na de sluiting der behandeling van een zaak
wordt de uitspraak van de Raad schriftelijk uitgebracht, met redenen omkleed
en ondertekend door de voorzitter en de griffier, met vermelding van de
namen van de leden van de Raad, die aan de besluitvorming hebben deelgenomen.
Alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden tegelijk met de uitspraak
aan het Hoofdbestuur gezonden.
2. De griffier van de Raad zendt een afschrift van de uitspraak aan
betrokkene(n).
3. Indien de uitspraak van de Raad enige maatregel inhoudt, draagt
het Hoofdbestuur zorg voor de uitvoering daarvan.
4. Alle leden en organen van de Orde zijn gehouden zich naar de uitspraken
van de Raad te gedragen.
Bijzondere bepalingen voor geschillen in loges buiten Nederland
Artikel 15
1. Indien een zaak, als in Hoofdstuk II en artikel 7 van deze Ordewet
bedoeld, een lid van een loge die bij een Provinciale Grootloge is aangesloten,
betreft, dan wordt voor de toepassing van de bepalingen uit deze Ordewet
gelezen: voor het Grootoosten de Provinciale Grootlogevergadering, voor
de Grootmeester de Provinciaal Grootmeester, voor het Hoofdbestuur het
bestuur der Provinciale Grootloge en voor de Raad de in dit artikel bedoelde
Provinciale Raad van Discipline; een en ander met dien verstande, dat in
geval van een door het Provinciaal Bestuur genomen besluit tot opzegging
of ontzetting het lid de keuze heeft in beroep te gaan bij de Raad of bij
de Provinciale Raad van Discipline.
2. De samenstelling en werkwijze van door Provinciale Grootloges in
te stellen Raden van Discipline worden in het reglement van elke Provinciale
Grootloge geregeld en zijn zo veel mogelijk overeenkomstig de bepalingen
in deze Ordewet.
3. Overschrijving van het betrokken lid naar een niet bij de Provinciale
Grootloge aangesloten loge doet de bevoegdheid van de Provinciale Raad
van Discipline, bedoeld in het tweede lid, niet verloren gaan.
4. De Provinciale Raad van Discipline, bedoeld in het tweede lid, spreekt
recht met ten minste vijf leden. De beslissing wordt door de Provinciaal
Grootmeester onmiddellijk medegedeeld aan het Hoofdbestuur.
Artikel 16
In andere geschillen waarin de Raad volgens de statuten van de Orde
bevoegd is, maar waarin geen in Nederland wonende leden en in Nederland
gevestigde organen van de Orde of loges betrokken zijn, staat het de aanlegger
vrij om met voorbijgaan aan de Raad het geschil door anders bevoegde rechters
of scheidsmannen te doen beslissen. Indien een dergelijke zaak voor de
Raad is aangebracht, kan ook de verweerder er een beroep op doen dat het
geschil onvoldoende aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtssfeer
om hier te lande door de Raad te worden beslist. De Provinciale Grootloges
kunnen in hun reglementen een Provinciale Raad van Discipline terzake van
dergelijke geschillen bevoegd verklaren.
Slotartikel
Artikel 17
Deze wet wordt in de reglementen van de Orde aangeduid als 'Ordewet
Rechtspraak'.