24e Gr\ Prins van het Tabernakel
Uit: The Intermediate Degrees 19° - 29° (1982)
The lodge in this degree is called
a ‘Hierarchy’ or ‘Tabernacle of the Elect’. The ceremony requires two rooms, one
being the anteroom, decorated with Masonic symbols, and used for the reception
of visitors, as a robing room for the brethren and a Chamber of Reflection for
the candidate. The main room, whatever its shape, is made completely
round by wall hangings under which are concealed elaborate changes of scenery.
In the East is a throne, with a
small altar in front of it. Above the throne is a transparency and, behind it, a
narrow passage from which the room cannot be seen. In the centre of the room is
a seven branched candelabrum, and around the hangings are 49 candles which are
only lighted when required during the ceremony. There is no tracing board.
The presiding officer, who is
called Very Puissant, carries a sceptre made of a rule with, at the top, a
partly opened compass surmounted by a triangle. There are three Wardens, in the
South, West and North respectively. All the Princes wear robes of blue silk,
speckled with golden stars, and collars or rays of gold gauze shaped like a
halo. Their headgear is a coronet, decorated with stars and topped by a golden
triangle. The sash is flame coloured watered silk. The jewel, a gold globe,
surrounded by a double triangle with the name Jehovah in the centre, hangs from
the sash. White aprons, edged with flame colour, and white gloves are also worn.
The Candidate, who is a Chief of
the Tabernacle, requests to be allowed to see the completed Temple where he has
worked for many years. He proves his faithfulness by swearing that he has had no
part in the murder of Hiram and is then allowed to enter. Before he comes in,
part of the wall hangings are removed to display a colonnade and a mosaic
pavement. He is told that what he sees represents the Sanctuary of the Temple.
He is then reminded of the sins committed by King Solomon before the end of his
reign and that, in consequence, God had removed His presence from the Temple.
His Conductor takes him into the
passage behind the throne. While he is there, the scene of the wall hangings is
changed to one showing idols between the columns and the mosaic pavement is
covered by a picture of a devastated landscape. The Conductor leads the
Candidate back into the lodge and he is shown this new scene which, he is told,
is the result of King Solomon’s sins and idolatry.
After this
explanation, the Very Puissant covers the Candidate’s eyes with his hands while
he enjoins the wicked to vanish. The scene on the wall changes once more. The
devastation disappears and a picture of a new Jerusalem and the Temple in all
its glory takes its place.
The Very Puissant removes his hands from the Candidate’s eyes and the latter
sits. The explanation of what he now sees and of the remaining parts of the
degree is then given in a full catechism. The 49 candles are lit and, at
appropriate moments in the story, a moon is shown, waxing and waning in the sky,
stars appear and move across the heavens until finally the sun rises. After the
catechism, the Candidate is invested and entrusted. He makes a formal obligation
and then sacrifices by throwing incense upon the altar in front of the throne.
It will be seen that the degree is
purely mystical and initiatory. Its theme is that sin can be conquered by truth,
the tabernacle of truth revealed to the Candidate by the various scenes and
their explanations.
|
Deze tekst komt uit het boek
Maçonnieke Beschouwingen van A. van Leeuwen (1949).
De bespreking van de laatste Zeven graden,
welke wij zullen bestuderen, zal noodzakelijkerwijs zeer vaag moeten blijven.
Ten eerste omdat van dit Zevental slechts één enkele graad (de 30ste, welke
vroeger de 24ste was in de Rite de Perfection) kan bogen op een eeuwenoude
traditie en niet, zoals helaas verschillende der overige ritualen, het kenmerk
van maakwerk vertoont en ten derde omdat de sfeer waarin deze graden ons
bedoelen te verheffen zó abstract en mystiek is, dat het zeer moeilijk valt om
zich in concrete termen uit te drukken en geen misverstand te wekken.
Het is duidelijk dat wederom een Drietal
graden ons uit de Wereld van Geestelijke dingen moet opvoeren tot de wereld van
bovengeestelijk bewustzijn. Uit de Psychische wereld leiden 3 Paden, die van de
9de, 10de en 11de, Elu-graden, naar de Olam ha’Briah. Wij hebben gezien hoe deze
3 graden, welke in beperkt verband overeenkomen met de letters Aïn, Sameck en
Nun, de betekenis hebben van Candidaat, Inwijder en Ingewijde.
De 24ste, 25ste en 26ste graad (waarvoor ons
geen mystieke lettertekens voor vergelijking ten dienste staan) hebben
blijkbaar een overeenkomstige functie en leiden de VrijmetselaarZoeker in de Olam ha’Atziluth binnen. Hun namen zijn respectievelijk: Vorst van het
Tabernakel, Ridder van de Koperen Slang en Vorst van Genade of Schots
Trinitariër. Indien wij waarde hechten aan namen (en waarom zouden wij dat
niet?) en aan de diepere en mystieke betekenis, welke in die namen en de
maçonnieke titulatuur tot uitdrukking moet komen, dan zou het misschien
wenselijk zijn om de 25ste graad te noemen: Vorst van de Koperen Slang.
De Overgangsgraden zijn 3 ,,Vorstelijke”
graden, waarbij de term ,,Vorst” dient te worden opgevat in de originele
betekenis van ,,de Voorste”. Een vorst is hij, die voorop gaat omdat hij werd
uitverkoren om door zijn rijpere kennis en ervaring, zijn diepere wijsheid en
zijn grotere liefde de Weg naar omhoog te effenen voor en te wijzen aan zijn
broeders.
De 3 graden hebben ritualen, welke dezelfde
geest ademen en allen zijn ontleend aan de legendarische gebeurtenissen tijdens
de omdwalingen der Israëlisten in de Woestijn bij de Berg Sinaï. De Voorzitter
is Mozes, die ,,Oppermachtig Leider” wordt genoemd. Hij wordt bijgestaan in de
rituele arbeid door zijn broeder Aäron en diens beide zoons Eleazar en Ithamar.
In esoterische zin geïnterpreteerd, wordt in elk dezer
graden een bepaald vereiste voor ware initiatie ontwikkeld. In Vedische en
Buddhistische terminologie zouden wij mogen spreken van ,,boeien”, welke
afgelegd moeten worden. Daarvan zijn er een tiental, welke ook in drie groepen
overwonnen moeten worden, alvorens Adeptschap kan worden bereikt. Kabalistisch
dragen deze 3 groepen de meer-positieve namen van verworven Krachten, Vermogens
of Deugden, nl.: Heiligheid, Barmhartigheid en Genade.
De graad van Vorst van het Tabernakel leert ons de Weg naar
Heiligheid. De candidaat verneemt bij zijn receptie dat drie Attributen het door
eigen inspanning en arbeid verkregen eigendom van een Ingewijde moeten zijn: de
Lamp, de Staf en de Mantel. Zij zijn ook elk op zichzelf drievoudig en
verzinnebeelden Intuitie, Vastberadenheid en Vrijheid.
De Lamp met 3 vlammen (intellect - inzicht - intuïtie) moet
de Magiër bijstaan in het verkrijgen van steeds voller kennis en rijper ervaring
in de Mysteriën van het bestaan. Dit is geen knapheid, geen boekenwijsheid, geen
encyclopaedische geleerdheid, doch is een intuïtief meten, het spontane inzicht
in en het vanzelf-opwellende antwoorden op de vraag waarom alles is zoals het
is. Het is de eerste straal en het schijnsel van Alwetendheid, welke eenmaal ons
aller deel zal moeten zijn en welk vermogen in de Neofiet ontwaakt, wanneer de
Intuïtie in hem tot aanzijn wordt geroepen.
De Staf met 3 geledingen (de Yogistaf heeft
7 knopen) verzinnebeeldt het lichaam. Niet alleen het lichaam van vlees en bloed
en beenderen, dat wij in deze stoffelijke wereld benutten, doch in elk der 3
werelden van bestaan hebben wij een Vorm, waarmede wij ons onbewust
identificeren en waaraan wij ons hechten. Deze vormgehechtheid moeten wij
overwinnen en ons durven losmaken, ook al schijnt het, dat wil daarbij te gronde
zullen gaan. Door diepe wijsheid zal ons dat gelukken en dan zal de Vorm (het
lichaam) een trouw dienaar en een wonderschoon instrument blijken te zijn.
Dit instrument brengt ons
met de wereld en met onze medemens in contact. Hoe zouden wij onze wereld
kunnen kennen, hoe zouden wij deze wereld kunnen dienen, tenzij door middel van
het prachtige instrument van onze lichamelijkheid op de 3 gebieden? Heeft de
zoeker het lichaam eerst ervaren als een last, als een kerker, als een
belemmering voor geestelijke groei, nu moet hij het ontdekken als een rijk
geschenk, een bevrijdend instrument, een werktuig voor zijn arbeid in de
wereld. Juist het bezit van vormlichamelijkheid op de 3 Gebieden van Bestaan
geeft ons de mogelijkheid om overal werk te verrichten. Eerst zullen wij dat
doen door te arbeiden aan onszelf, de Ruwe Steen. Daarna zullen wij in de ons
toebedeelde wereld, ons gezin, onze werkkring, onze vrienden en kennissenkring
gaan arbeiden. Steeds ruimer wordt ons arbeidsveld en steeds groter het aantal
schepselen dat van onze inspanning profiteren kan. Ruimte noch Tijd kunnen meer
beperkingen stellen. Langzaam maar zeker ontwikkelt in de Magiër het inzicht,
dat, dank zij zijn vorm, lichamelijkheid, zijn toekomstige Alomtegenwoordigheid
begint te ontwikkelen.
De Mantel met 3 kleuren (Goud-, Zilver- en
Bronskleurig) is een symbool van de Augoeides of het Aurisch Omhulsel. De
Hindu-Arische inwijding symboliseert het door het 3-voudig Kastekoord van de
Tweemaal geborene, waarin 3 knopen zijn gelegd en dat hij nooit mag afleggen. De
Augoeides is op alle 3 gebieden altijd om ons heen en nochtans is hij Eén en
geen Drie. In deze Aura spiegelt zich met de allergrootste nauwkeurigheid en met
behulp van zelfs de kleinste details het ontwikkelingsniveau, waarop wij staan.
In het stervensuur zullen wij daarin ons leven kunnen terugzien. Niets zal
vergeten zijn, elk detail, hoe onbeduidend het ons toeschijnt, zal blijken te
zijn vastgelegd en elke emotionele of mentale reactie is opgetekend. Voor een
helderziende, die de Aura kan waarnemen, zijn wij als een ,,Open Boek” en op
deze wijze zullen wij voor de Meester staan, zonder dat wij voor Hem iets
verborgen kunnen houden of een schone schijn kunnen huichelen.
Dit is de magische betekenis van het vreemde
woord, dat wij ,,naakt de naakte Jezus moeten volgen”. Onze Aura moet worden als
een kristal in klare helderheid en doorzichtigheid, de vlekken en troebele
kleuren, welke daar eerst in waren en de Aura ondoorzichtig maakten, moeten
worden tot helderstralend Licht. Het moet zijn alsof een Vlam van Gouden
Zilver- en Brons-kleurig Vuur in ons brandt, dat overal zijn stralenpracht
verspreidt. Daarmede is het stadium van een Heilig Willen bereikt, waarmede de
Magiër zijn vrijheid verwerft en de vonk in hem ontbrandt van uiteindelijke
Almacht.
Weten, Durven en Willen zijn de drie
krachten, welke een Vorst van het Tabernakel moet ontplooien. Het Tabernakel is
zijn eigen Lichamelijkheid, welke zal uitdijen tot het gehele oneindige
Universum naarmate zijn weten rijker, zijn durven groter, zijn willen intenser
en liefdevoller wordt.
De receptie in deze graad culmineert in een
reinigings(doop)rite met de Vier Elementen, beginnende met Vuur, daarna met
Lucht, Water en Aarde. Het herinnert ons aan een ceremonie, welke in een zeker
rituaal voor inwijding van een Leerling-Vrijmetselaar aan de candidaat wordt
voltrokken en waarbij verwacht wordt, dat daarmede een mystiek-magische band
wordt gelegd tussen hem en de Engel-Bouwers der vier Elementen. Uiteraard is de
volgorde daar dan tegengesteld aan de hierboven gegevene. In de 24ste graad en
nog eens in de 29ste graad van Ridder van St. Andries wordt deze band nogmaals
versterkt. In het schema van de Otz-Chaïm zal het ons duidelijk worden, waarom
dit zo moet zijn.
Het paswoord
van de graad, nl. de naam van de Engel van Liefdadigheid, het antwoord daarop,
de greep en de tekens, zoals de officiële Tuilleur van het Internationaal
Convent van Vrijmetselaren van Lausanne die heeft samengesteld, zijn in
harmonische overeenstemming met het esoterisch karakter van de 24ste graad,
welke het Eerste der Drie Paden van Opstijging tot de God-Wereld is.
Rituaal voor de Graad van Prins van het
Tabernakel (nederlands,
2e helft 19e eeuw).
Prince of the Tabernacle (Amerikaans, 1835).