Orde van de Tempel
Inwijdingsrituaal

1982


Algemene aanwijzingen

De ruimte, waarin wordt gearbeid stelt voor een Kapel van de Orde van de Tempel. Geheel in het Oosten is een Altaar ingericht, waarop de volgende attributen: een Bijbel in het centrum, een Kruis (zonder "corpus"), twee kandelaars met kaarsen, een collecteschaal op de Z.W. hoek, twee vazen met bloemen (bij voorkeur wit).
Bij de installatieceremonie is in het Z.W. een tafeltje geplaatst met een bord en een kroes, voorzien van resp. brood en water.
In het midden van de ruimte is het Heilig Graf ingericht overeenkomstig de aanwijzingen op de plattegrond (q.v.).


Officieren:

A Eminente Preceptor
B. Kapelaan

C. 1e Constabel
D. 2e Constabel
E. Thesaurier

F. Griffier
G. Maarschalk
H. Ged. Maarschalk
I. Almoezenier

J. 1e Heraut
K. 2e Heraut
L. 1e Vaandrig
M. 2e Vaandrig
N. Kapitein van de Wacht
O. Buitenwacht

De Eminente Preceptor is gezeten in het N.O., aan de N.-zijde van het Altaar. Achter de E.P. behoort de standaard met het vaandel van de Preceptorij te zijn opgesteld.
De plaats van de Kapelaan is aan de Z-zijde van het altaar. In alle gevallen, uitgezonderd één gelegenheid, wordt door de Kapelaan gebeden staande in het midden voor het Altaar, met het gezicht naar het O., met ontbloot hoofd. Wanneer het woord "Amen" is uitgesproken zet de Kapelaan zijn hoofddeksel op en herneemt zijn plaats. De genoemde uitzondering is de zegening na de sluiting van de Preceptorij; deze wordt uitgesproken terwijl de Kapelaan voor het altaar blijft staan, met gedekten hoofde, het gezicht naar de aanwezige Ridders.
De 1e en 2e Constabels zijn geplaatst in resp. het Z.W. en het N.W. van de Kapel; achter hun plaats bevinden zich respectievelijk de vaandels Beauceant en V exilium Belli. Tussen de beide Constabels zijn twee zetels, ten behoeve van de Maarschalk en Ged. Maarschalk. Het wordt gewenst geacht dat de Maarschalk een ervaren Gewezen Preceptor is.
Wanneer géén Ged. Maarschalk is aangesteld, assisteert de 1e Heraut in diens plaats.
De Kapitein van de Wacht neemt plaats bij de poort. Hij trekt zijn zwaard zodra de aanwezigen "in orde" worden geroepen, en steekt het eerst dan weer op, wanneer de Preceptorij is gesloten. Wanneer hij plaats neemt, houdt hij het zwaard in de rechterhand, terwijl het rust op zijn rechterschouder, de rechterhand gekruist over de linker, voor de borst.
De overige Officieren zijn geplaatst overeenkomstig het diagram (q.v.).
Bij het inzamelen van de offergaven staan allen op, zonder daarbij het zwaard te trekken.
In alle gevallen waarbij een gebed wordt gezegd, bedekken de Ridders het aangezicht met de opgeheven linkerarm, waarbij de mantel wordt omhoog gebracht; het zwaard wordt daarbij onder ca. 45° schuin vooruit naar beneden gehouden.
Wanneer de Pelgrim zijn eerste opdracht vervult, dienen een voldoende aantal Ridders het Heilig Graf te beschermen, door zich rondom het graf op te stellen, het gezicht naar buiten
gekeerd.
Bij de boetegang van de novice keren alle Ridders het zwaard op de voorgeschreven manier.
Gedurende de gehele ceremonie beveelt de Maarschalk de Ridders bij hun bewegingen, behoudens twee maal, wanneer hij met andere taken bezig is. Dan geeft de E.P. de bevelen.
De verklaring, ondertekend door de Candidaat, wordt door de Maarschalk aan de E.P. ter hand gesteld, vóór de Candidaat wordt toegelaten.
De Novice verwijdert zijn hoofddeksel voor de Ridderslag.
Officieren knielen niet meer bij hun installatie door de E.P.
Nadat de E.P. het zwaard aan de nieuweling heeft gepresenteerd houdt hij het niet meer vast; de Ridder steekt zonder verdere hulp zijn zwaard op.
De laatste opmerking van de E.P. tot de Candidaat betreffende het merk op de convocatie vervalt.

 
 
Inleiding
 
In het begin van de 18e eeuw geloofden alle Vrijmetselaren in de Christelijke Drievuldigheid als een vanzelfsprekende zaak.
Constituties van 1723 en 1738 echter openden de poorten voor "alle goede en waarachtige mannen", zonder aanzien van hun religieuze overtuigingen, atheïsten uitgesloten. Dit betrof Rooms-Katholieken en Protestanten in gelijke mate. De Pauselijke Bul, " In Eminenti Apostolatus Specula", van 1738 excommuniceerde alle Vrijmetselaren en diegenen die hen hielpen, voor zo ver deze bul werd afgekondigd door het wereldlijke gezag in de diverse diocesen. Hierdoor ontstond snel een reactie, en omstreeks 1740 verscheen in Frankrijk een aantal Graden met Christelijke achtergrond, dat zich van daaruit over geheel Europa verspreidde.
De belangrijkste van deze waren een Maçonnieke Tempelieren Ritus en de Rozekruisgraad, die historisch noch ritueel enige connectie hadden met de oude militaire orden of met de middeleeuwse rozekruisers.
Het is niet bekend hoe en wanneer precies de Tempelieren- en Maltaritus de Britse eilanden bereikten. Sporen ervan worden daar omstreeks 1760 gevonden. De grote verscheidenheid van rituele vormen doet vermoeden dat zij uit verschillende bronnen afkomstig waren. In alle gevallen lijken deze Ritus geadopteerd te zijn door de Kapittels van het Koninklijk Gewelf en ondergebracht bij hun geldende Constitutiebrief.
Nadat het Baldwijn Kampement te Bristol er niet in slaagde op nationale basis orde op zaken te stellen, werd een beroep gedaan op Thomas Dunckerley, om een Groot-Kampement te vormen. Dunckerley presideerde in 1791 de eerste bijeenkomst van het Groot Conclaaf, samengesteld uit zeven onafhankelijke Kampementen. Door enig conservatisme, alsmede door het effect van de Secret Societies Act van 1799 duurde het enige jaren voor de organisatie algemeen aanvaard werd. Gedurende het Grootmeesterschap van de Hertog van Sussex (1812-1843) was er gedurende enige tijd een krachtige oproeping binnen de United Grand Lodge, die zich krachtig verzette tegen elke Maçonnieke activiteit buiten de Craft en de Royal Arch.
Teneinde geen olie op het vuur te gooien riep de Grootmeester het Groot Conclaaf (het lichaam die de bevoegdheid had constitutiebrieven te verlenen) niet bijeen, maar gaf wel zijn hoofdkwartier opdracht dispensaties te verlenen voor bijeenkomsten en voor het installeren van nieuwe Ridders.
Na 1830 gaf de Hertog buiten het Groot Conclaaf om enkele constitutiebrieven voor nieuwe Kampementen uit en richtte een Provincie voor Dorset op. Na zijn dood in 1843 was de situatie zover verbeterd dat zijn Gedeputeerde, John Cristian Burckhardt, in de gelegenheid was de bijeenkomsten van het Groot Conclaaf te hervatten. Kolonel C. K. Kemeys Tynte werd geïnstalleerd als Grootmeester en de normale gang van zaken werd hervat. Het verlenen van Constitutiebrieven bleef het voorrecht van de Grootmeesters.
Toen Dunckerley de Ritus onder zijn controle bracht mengde hij zich niet in de vorm van de ritualen zoals die door de verschillende Kampementen werden beoefend. In de vijftiger jaren van de vorige eeuw voelde men echter de behoefte aan een zekere uniformiteit. Alle oude ritualen werden bestudeerd, en het huidige KT-rituaal grijpt terug op een uit de 18e eeuw. Enige jaren later werd hetzelfde gedaan voor de Mediterranean Pass (Knight of St. Paul) en de Malta-graad.
Rond 1870 werden pogingen gedaan de werkwijzen in Engeland, Wales, Schotland en Ierland onder één administratie te brengen. De onderhandelingen hierover liepen op niets uit en sedert 1896 heeft ieder land zijn eigen zelfstandige organisatie.
In 1969 werd door de toenmalige Grootmeester, Lord Harris, de eerste Nederlandse Preceptorij opgericht te Leiden. In 1981 waren in Nederland vijf Precepterijen werkzaam.
 
Wanneer er (behalve door de Candidaat tijdens de inwijding) aan de Kapeldeur wordt geklopt, wordt als volgt gehandeld:
B.W., klopt * * * * * * *.
K.W.:
Br. 2e Constabel, er wordt aan (de Kapeldeur) geklopt
2 C.:
Br. K.W., wil nagaan wie toegang verlangt
K.W. opent Kapeldeur een weinig en vraagt aan B.W.:
Wie komt daar?
B.W.:
Ridder ….
K.W. sluit deur en rapporteert, met T.d.K.:
E.P., Ridder ... verlangt toegang.
E.P.:
Laat hem binnenkomen, Br. K.W.
Na te zijn binnengetreden trekt de nieuw-aangekomen Ridder zijn zwaard, groet de E.P. met het T.d.K, steekt zijn zwaard weer op en neemt zijn plaats in.

 
 
Opening van een Preceptorij
 
Op aanwijzing van de M wordt in het W. een Stalen Gewelf gevormd.
M.:
Ridders, Geeft-Acht!
E.P. treedt binnen onder het St. Gew. en neemt zijn plaats op de Troon in.
De volgorde van cortège is:
Ged. Maarschalk
Grootofficieren
(in omgekeerde volgorde van anciënniteit)
2e Constabel, 1e Constabel
Kapelaan
E.P.
De Ridders die het St. Gew. Hebben gevormd nemen hun plaatsen in op aanwijzing van de M; allen hernemen hun zitplaatsen.
E.P., staat op:
Ridders, Geeft-Acht! M. geeft het tempo aan voor het trekken van de zwaarden indien er géén St. Gew. gevormd was: Staat mij bij deze Preceptorij te openen.
Is de toegang naar behoren bewaakt?
M begeeft zich naar de Kapeldeur, waar hij de K.W. op zijn post aantreft; de deur openende vergewist hij zich dat ook de B.W. paraat is. Hij sluit de deur wederom, begeeft zich naar zijn plaats terug en rapporteert (zonder T.):
M.:
E.P., de toegang is naar behoren bewaakt.
E.P.:
Wil onderzoeken of alle aanwezigen Broeders van de Tempel zijn.
M. vergewist zich vanaf zijn plaats dat dit het geval is en rapporteert, mét T.d.K.:
M.:
E.P., alle aanwezigen zijn mij bekend als ware Broeders van de Tempel.
E.P.:
Broeder Griffier, wil Appèl Nominaal houden.
Op het horen van zijn naam roept iedere Ridder "Present!" en maakt het T.d.K.
E.P.:
Broeder Kapelaan wil ons voorgaan.
Kap., staande voor Altaar, gericht naar het O., zet zijn hoofddeksel af:
Laat ons - bidden.
De Ridders houden hun zwaard schuin naar beneden en verbergen hun gelaat achter het linkerpand van hun mantel, dat zij met gebogen linkerarm voor het hoofd brengen.
Kap.:
Genadevolle Verlosser der vergankelijke mensheid; Gij Die naar Uw woord aanwezig wilt zijn temidden van hen, die in Uw Heilige Naam tezamenkomen; Zie - zo smeken wij U – met genadige en liefdevolle blik neer op Uw nederige dienaren; En regeer zó onze harten, dat wij onze werken mogen aanvangen, volvoeren en beëindigen: in liefde tot U, in toegenegenheid tot onze medebroeders, in bescherming van hen die in kommer en nood verkeren, en in gehoorzaamheid aan onze Orde.
A-men.
Gebed voor de Koningin
Het gebed voor HM de Koningin KAN hier door de Kapelaan worden geciteerd.

O Heer, onze Hemelse Vader, allerhoogste en machtige, Koning der Koningen, Heer der Heren, enige Heerser der Vorsten, wij smeken U Uw zegen te schenken aan onze geëerbiedigde Koningin en haar te vervullen van de genade van Uw Heilige Geest, zodat zij Uw wegen mag bewandelen en Uw wil gehoorzamen. Begiftig haar met Uw hemelse gaven, schenk haar gezondheid, geef haar de kracht haar vijanden te overwinnen, en maak dat zij na dit leven de eeuwigdurende vrede en geluk mag beërven; door Jezus Christus onze Heer.
A-men.
Vervolgens wordt gezamenlijk het Onze Vader gebeden, waarbij de Kap. voorgaat.

Onze Vader, Die in de Hemelen zijt,
Uw Naam worde geheiligd,
Uw Koninkrijk kome,
Uw Wil geschiede,
gelijk in den Hemel, alzo ook op Aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood,
en vergeef ons onze schulden,
gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.
En leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van den Boze;
want Uw is het Koninkrijk,
en de Kracht, en de Heerlijkheid,
in de Eeuwigheid.
A-men.
De Kapelaan zet zijn hoofddeksel weer op en begeeft zich naar zijn plaats.
De Ridders hernemen hierop de "Draag"houding.
E.P.:
Ik bind U op het hart, mijne Broeders, voortdurend indachtig te zijn aan de plechtige en heilige beloften welke wij hebben afgelegd jegens de Orde en jegens elkander; en verklaar thans, in de Naam van de Heilige, Gezegende en Glorierijke Drievuldigheid, en in de Naam van:
+ Christus, onze Profeet
+ Christus, onze Priester
+ Christus, onze Koning,
deze Preceptorij behoorlijk geopend.
Hij herneemt zijn plaats.
+ De E.P. spreke deze woorden met voldoende tussenruimte uit, terwijl hij en de overige Ridders driemaal het T.d.K. maken.
De Kap. opent de Bijbel op het Altaar; die op het H Graf wordt geopend door de M., beide bij het Evangelie naar Johannes, Hfdst. 1.
M.:
Ridders, ik nodig U uit de E.P. te begroeten met drie. Volgt mij na!
De Ridders brengen driemaal de groet.
M.:
Ridders, herneemt - Plaats.
De Ridders steken hun zwaarden op en hernemen hun plaatsen.

 
 
Aannemings-Ceremonie
Deel I

 
De Candidaat is tevoren, met assistentie van de B.W., gekleed als pelgrim: een bruine mantel, die door een koord om het midden wordt bijeengehouden; een veldfles hangend om zijn linkerschouder, en een knapzak om zijn rechterschouder,· een pelgrimshoed op het hoofd; een staf in zijn rechterhand.
De Buitenwacht plaatst hem, aldus gekleed, voor de Kapeldeur, en klopt met het Alarmsignaal (*** *) aan.
K.W.:
Broeder 2e Constabel, er wordt alarm geslagen!
2 C.:
Wil nagaan wat de reden daarvan is.
K W. opent de deur, ziet de Candidaat buiten staan, sluit de deur en meldt dan, met T.d.K:
K.W.:
E.P., een vreemdeling poogt onze Preceptorij binnen te dringen.
E.P.:
Weest op uw hoede, en zie wie die indringer is.
K.W. opent de deur en zegt:
Wie komt daar?
B.W.:
Broeder ..., een Ridder van het H.K.G., op een pelgrimstocht naar het Heilige Land, die, gehoord hebbend van deze Preceptorij van Ridders van de Tempel, verlangend is daarin te worden toegelaten om uit te rusten van de vermoeienissen en gevaren van zijn tocht en, indien waardig gekeurd, deelgenoot te mogen worden van de voorrechten van onze Orde.
K.W.:
Welke aanbevelingen brengt hij met zich?
B.W.:
Het T. en Eerste W. van een Vrijmetselaar van het H.K.G.
K.W., tot Candidaat:
Wil mij dat T. en dat W. geven. Geschiedt.
K.W.:
Zo wacht, tot ik dit de E.P. heb bericht.
K W. sluit de deur, wendt zich tot de E.P., groet hem met het T.d.K., en zegt:
E.P., Broeder ..., een Ridder van het H.K.G., op een pelgrimstocht naar het Heilige Land, die, gehoord hebbend van deze Preceptorij van Ridders van de Tempel, verlangend is daarin te worden toegelaten om uit te rusten van de vermoeienissen en gevaren van zijn tocht en, indien waardig gekeurd, deelgenoot te mogen worden van de voorrechten van onze Orde.
E.P.:
Welke aanbevelingen brengt hij met zich?
K.W.:
Het T. en het Eerste W. van een Vrijmetselaar van het H.K.G.
E.P.:
Laat hem dan binnen, maar weest op uw hoede.
De M. gaat naar de deur, neemt het Declarationbook in ontvangst van de B.W. en brengt het naar de E.P.
E.P.:
Ik bevestig dat de verklaring naar behoren is getekend.
De M. legt het boek neer bij de Griffier.
M.:
Ridders, Geeft - Acht!
De pelgrim wordt door de K.W. binnengelaten, waar de M hem ontvangt en hem tot voor de 2e Constabel voert, die de punt van zijn zwaard op de borst van de Candidaat richt en hem aldus bejegent:
2 C.:
Wie zijt gij wel, dat gij het waagt onze Kapel tot hier toe binnen te dringen?!
M., voor Candidaat:
Br ..., een Ridder van het H.K. G., op een pelgrimstocht naar het Heilige Land, die gehoord hebbend van deze Preceptorij van Ridders van de Tempel, verlangend is daarin te worden toegelaten om uit te rusten van de vermoeienissen en gevaren van zijn tocht en, indien waardig gekeurd, deelgenoot te mogen worden van de voorrechten van deze Orde.
2 C.:
Welke aanbevelingen brengt hij met zich?
M., voor Candidaat:
Het T. en Eerste W. van een Vrijmetselaar van het H.K. G.
2 C.:
Geef mij dat T. en dat W. Geschiedt.
Ga door, in de Naam van J....
De M. voert de Candidaat daarop tot voor de 1e Constabel, die hem met dezelfde woorden ondervraagt als de 2e Constabel, en dezelfde antwoorden ontvangt.
Daarop stelt de M. de Candidaat in het W op, tussen de twee Constabels, en draagt hem op:
M.:
Groet de E.P. met datzelfde T. en W. Geschiedt.
E.P.:
Wees welkom in de Naam van J...! Wil uitrusten van uw vermoeienissen, en neem van het brood – ons dagelijks voedsel – en drink van het water: de enige lafenis die wij u thans kunnen aanbieden.
M.:
Ridders, Herneemt - Plaats!
De pelgrim wordt beduid te gaan zitten op de stoel van de M, die hem daarop brood en water aanbiedt, dat door de Ged. M is aangedragen van de tafel in het W en dat eveneens door de Ged. M. weer daar wordt teruggezet nadat de pelgrim ervan heeft genomen. Deze staat daarna op aanwijzing van de M. weer op.
E.P.:
Pelgrim, gij hebt uw toevlucht gezocht in onze Preceptorij, en zijt verlangend om te worden toegelaten tot de voorrechten van onze Orde; zeg mij daarom: op wie verlaat gij u in de ure des gevaars?
Pelgr., voorgezegd door M.:
Op God.
E.P.:
En op wien vertrouwt gij voor Uw eeuwige zaligheid?
Pelgr., voorgezegd door de M.:
Op onze gezegende Heiland Jezus Christus.
E.P.:
Welk bewijs van uw oprechtheid kunt gij mij geven?
Pelgr., voorgezegd door de M.:
Ik ben bereid, elke opdracht te aanvaarden, hoe gevaarlijk ook, om daardoor het recht te verkrijgen, onder Uw banier te mogen dienen als een Krijgsman van het Kruis.
E.P.:
Zo draag ik u dan op, ten bewijze van uw getrouwheid een pelgrimstocht van zeven jaren te ondernemen. Ge zult deze pelgrimstocht symbolisch uitvoeren door zeven maal rond de Preceptorij te reizen.
M.:
Ridders, Geeft - Acht! Bewaakt het H. Graf!
De E.P., de Kapelaan en de 1e en 2e Constabels blijven op hun resp. plaatsen staan; een aantal Ridders (desgewenst alleen zij die het St. Gew. hebben gevormd) betrekken de wacht rond het H. Graf en stellen zich in de houding, gezicht buitenwaarts gekeerd. De M. gaat de Pelgrim met getrokken zwaard voor op zijn rondreizen door de Kapel. Na de derde rondreis worden zij door de 2e Constabel tegengehouden:
2 C. tot M.:
Halt! wendt zich tot E.P., met T.d.K.: E.P., de pelgrim heeft drie jaren van zijn pelgrimstocht voleindigd, en zich daarbij toegewijd en standvastig betoond; ik verzoek u daarom eerbiedig om hem de rest van zijn opdracht kwijt te schelden.
E.P.:
Broeder 2e Constabel, ik willig uw verzoek met genoegen in, en ontsla de pelgrim van zijn verdere opdracht.
M.:
Ridders, wilt u voor uw zetels opstellen.
Kap. stelt zich op voor het Altaar, gericht naar het O., zet zijn hoofddeksel af:
Laat ons - bidden.
De Ridders houden hun zwaard schuin naar beneden en verbergen hun gelaat in het linkerpand van hun mantel, dat zij' met gebogen linkerarm voor het hoofd brengen.
De Pelgrim stelt zich in de houding van Trouw.
De E.P. staat op van zijn zetel.
Kap.:
Grote Emmanuel, onze Hemelse Leidsman; Wij smeken u, zie van Uw Majesteit neer op deze Preceptorij, En strek Uw Heilige Genade uit over de Candidaat die zich voor Uw Aangezicht heeft gesteld, opdat hij zich een goed en getrouw Krijgsman van het Kruis moge betonen, en voortaan vastbesloten alles moge vermijden wat U onwelgevallig is, zodat hij waardig gekeurd moge worden, om door U te worden aangenomen tot Eeuwige Zaligheid.
A-men.
De Ridders hernemen de "Draag"houding.
E.P.:
Laat thans de pelgrim naderen tot het H. Graf, laat hem knielen op beide knieën, en doe hem zijn beide handen op de Evangeliën plaatsen, opdat hij de plechtige belofte kan afleggen.
De M. ontdoet de Candidaat van hoed en staf, en geeft die over aan de Ged. M., die ze in het W. weglegt.
Hij laat de Pelgrim naderen tot aan de voet van het H Graf, waar hij hem doet knielen op beide knieën en hem zijn beide handen op de Evangeliën doet leggen. De 1e en 2e Constabels komen van hun plaatsen naar voren tot aan weerszijden van de Pelgrim, en leggen hun getrokken zwaarden kruiselings over diens handen. De overige Ridders blijven in de houding staan.
E.P.:
Pelgrim, geef uw doopnaam en familienaam en zeg mij na:
Ik, ...., in de Naam van de Heilige, Gezegende en Glorierijke Drievuldigheid, en in tegenwoordigheid van alle hier vergaderde Ridders, beloof en zweer hierbij - en hierop - oprecht en allerplechtigst, dat ik de geheimen van een Ridder van de Tempel nimmer zal onthullen, aan wie ook ter wereld beneden die rang, tenzij aan een Candidaat voor deze Orde, in een wettig geconstitueerde Preceptorij, en dan nog slechts wanneer optredend als regelmatig geïnstalleerd Preceptor.
Ik beloof voorts plechtig, dat ik het Heilig Christelijk Geloof getrouw zal verdedigen en handhaven tegen elke onuitgelokte aanval van zijn vijanden; dat ik het bloed van een mede-Ridder van de Tempel niet in toom zal vergieten, uitgezonderd in de rechtvaardige oorlogen van Souvereine Vorsten en Staten, maar integendeel, hem zal verdedigen, zelfs met gevaar van mijn eigen leven, waar of wanneer ook zijn leven of zijn eer op het spel mocht staan; dat ik, zoveel in mijn vermogen ligt, de naaste verwanten en vrienden van mijn mede-Ridders van de Tempel in bescherming zal nemen, en zo mogelijk zal voorkomen dat hen enig gevaar, kwaad of geweld bedreigt.
Tenslotte beloof ik oprecht, onderdanig en gehoorzaam te zullen zijn aan de wettige overheden van het land waar ik woon of zal mogen wonen, en dat ik de Aloude Wetten en Voorschriften van de Orde, en de Statuten van de Groot-Priorij van Engeland en Wales en de provincies overzee strikt in acht zal nemen en handhaven.
En dat ik, zoveel als in mijn vermogen ligt, gehoor zal geven aan alle convocaties.
Al deze geboden beloof ik plechtig te zullen onderhouden, zonder enig voorbehoud van welke aard dan ook, op straffe van niet minder dan mijn leven te verliezen doordat mijn hoofd zal worden afgehouwen en geplaatst op de top van een pinakel of torenspits, mijn schedel zal worden doorgezaagd en mijn hersenen zullen worden blootgesteld aan de verzengende stralen van de zon, als waarschuwing aan alle trouwelozen en verraders.
Zo waarlijk helpe mij Christus, en doe mij getrouw zijn aan deze mijn plechtige belofte.
E.P.:
Wil thans deze plechtige belofte met uw lippen zeven maal op de Heilige Evangeliën bezegelen.
De Pelgrim doet dit, terwijl de Constabels daarbij hun zwaarden gekruist boven zijn hoofd houden.
E.P.:
Sta op, Novice van onze Orde.
De Constabels hernemen de "Geeft Acht"-houding en keren terug naar hun plaatsen.
M.:
Ridders, Herneemt - Plaats!
E.P. herneemt zijn zetel; Novice blijft staan.
E.P.:
Ontneem de Novice zijn pelgrimsdracht, en kleed hem in het gewaad van een Krijgsman van het Kruis.
M., geassisteerd door de Ged. M., ontneemt de Novice zijn Pelgrimskleren etc., welke de Ged. M. in het W. weglegt. Daar ligt een tunica gereed voor de Novice, die door de Ged. M. aan de M. ter hand wordt gesteld om daarmee de Novice te bekleden. Zodra deze hiermee gereed is, commandeert hij:
M.:
Vaandrigs, op uw posten!
De Vaandrigs nemen hun post in aan de N.- resp. Z.-zijde van het H Graf, gezicht naar elkaar toe. De Ged. M. stelt zich op achter de Novice.
E.P.:
Novice, wil thans luisteren naar een gedeelte uit de H. Schrift.
Kap., staande voor zijn zetel, gericht naar het W., leest Ephes, 6: 10 t/ m 17:
Voorts, mijn broeders, wordt krachtig in de Here en in de sterkte Zijner Macht.
Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen van de duivel.
Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers van de wereld, van de duisternis van deze eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht.
Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in de boze dag en, alles verricht hebbende, staande blijven.
Staat dan, uw lendenen omgord hebbende met Waarheid,
En aangedaan hebbende het Borstwapen der Gerechtigheid,
En de voeten geschoeid hebbende met bereidheid van het Evangelie des vredes;
bovenal aangenomen hebbende het Schild des Geloofs, waarmede gij alle vurige pijlen van de boze zult kunnen uitblussen.
En neemt de Helm der Zaligheid,
En het Zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord.
Zodra ieder onderdeel van de wapenrusting wordt genoemd, onderbreekt de Kapelaan zijn voorlezing een ogenblik om de M. gelegenheid te geven, met assistentie van de Vaandrigs de
Novice te bekleden met het genoemde voorwerp.
Elk van de Vaandrigs neemt aan zijn zijde van het H. Graf het onderdeel van de wapenrusting op dat door de Kap. genoemd wordt, keert terug naar het W. van het H. Graf en stelt het aan de M. ter hand, die daarmee de Novice bekleedt. Het Borstwapen, de Sporen en de Helm worden door de M. terstond na de bekleding weer ter hand gesteld aan de Ged. M., die ze in het W. weglegt. Ze worden niet weer op hun oorspronkelijke plaats teruggezet dan nadat de Novice aan het einde van het 1e deel der ceremonie de Kapel heeft verlaten. De Novice behoudt de Koppel, het Schild, en het Zwaard; de muts wordt op zijn hoofd geplaatst door de Ged. M., zodra de Helm verwijderd is.
M.:
Vaandrigs, herneemt uw Plaatsen.
Ridders, Geeft - Acht!
E.P.:
Nu ge gewapend zijt als een Krijgsman van het Kruis, moet ik u allereerst verzoeken om die plechtige verklaringen af te leggen welke door onze vrome voorgangers, steeds zijn afgelegd.
Wil mij nazeggen, terwijl ge de daad bij het woord voegt:
op aanwijzing van de M. brengt de Novice zijn zwaard, dat hij in de rechterhand blijft vasthouden, aan zijn linkerzijde alsof het in zijn gevest opgestoken ware; zijn linkerhand legt hij langs het zwaard alsof hij daarmee het gevest zèlf vasthield;
E.P. staat op van zijn zetel, trekt zijn zwaard en steekt het schuin rechts voorwaarts naar omhoog, met geheel uitgestrekte rechterarm, en zegt:

Ik trek mijn zwaard – ter verdediging van het Heilig Christelijk Geloof.
Novice volgt het voorbeeld van de E.P., zegt hem deze woorden na en brengt daarna zijn zwaard weer aan zijn zijde als tevoren.

Ik trek mijn zwaard – ter verdediging van alle Ridders van de Tempel.
wordt nagedaan als tevoren.

Ik trek mijn zwaard – ter verdediging van de dierbare en naaste verwanten en vrienden van mijn mede-Ridders van de Tempel.
wordt nagedaan als tevoren.
Novice herneemt de "Geeft-Acht"houding.
E.P.:
Thans zult ge gedurende zeven jaren ten strijde trekken. Daar ge in die tijd kunt worden aangehouden om U te doen kennen als een Krijgsman onder de banier van het Kruis, zal ik u het T. en W. van een Kruisvaarder toevertrouwen, waarmede ge vertrouwen en onderstand zult kunnen verlangen.
Het T. wordt aldus gegeven.
T.d.K, dat door de Novice wordt herhaald.

Dit T. moet ge altijd geven wanneer ge de E.P. toespreekt, en bij het binnenkomen en verlaten van de Kapel wanneer de Preceptorij geopend is. Het mag met de hand worden gegeven wanneer het zwaard niet getrokken is.
Het W. is Golgotha. dat door de Novice wordt herhaald.
E.P. steekt zijn zwaard op en herneemt zijn zetel.
E.P.:
Zó voorbereid, draag ik u op, uw Kruistocht te vervolgen. Ten zinnebeeld daarvan zult ge zevenmaal door de Preceptorij reizen. Wees erop bedacht, u zonodig met uw zwaard te verdedigen.
De Maarschalk instrueert de Novice hoe hij zich met zijn zwaard moet verdedigen. De uitdaging wordt gemaakt door een neerwaartse beweging met het zwaard alsof men het hoofd van de Novice wil raken. De Novice weert zich door zijn zwaard horizontaal boven zijn hoofd te houden. Wanneer de slag is afgeweerd vormen de twee zwaarden een kruis.
Bij iedere uitdaging waarschuwt de M.: "Bescherm uw hoofd".
De Novice wordt door de M. begeleid op zijn rondgang door de Preceptorij.
Op de 1e rondgang wordt hij tegengehouden en aangeroepen door een Gewezen Preceptor in het Z.O.; op de 2e rondgang, door de 1e Constabel in het Z.W.; op de Je rondgang door de 2e Constabel in het N. W.
Dit geschiedt als volgt:
Vraag:
Wie komt daar?
Antw.:
Een Krijgsman van het Kruis. voorgezegd door M.
Vraag:
Geef mij het T. en W. van een Kruisvaarder wordt gegeven Ga door, G...
Als de Novice voor de derde maal tegengehouden en aangeroepen is, door de 2e Constabel, intervenieert de 1e Constabel:
1e C. tot M. en N.:
Halt! M. en N. keren zich naar het O.
1e C. maakt T.d.K. en zegt.:
E.P., de Novice heeft tot dusverre de veldtocht moedig doorstaan; zoudt gij hem de rest van zijn opdracht willen kwijtschelden?
E.P.:
Ik ontsla hem met genoegen van de resterende vier jaar van zijn proeftijd als Kruisvaarder.
M. voert de Novice tot aan de N.W.-zijde van het H. Graf, en zelf begeeft hij zich naar de Z.W.-zijde daarvan.
E.P.:
Wil met de punt van uw zwaard, tezamen met de Maarschalk, de sluier van het Kruis verwijderen, en uw aandacht richten op de inscriptie die daarop is aangebracht.
Tezamen verwijderen zij met hun zwaarden de sluier, en de M. wijst met de punt van zijn zwaard op de inscriptie.
E.P.:
Die inscriptie vermeldt de beginletters van het Latijnse opschrift dat boven onze Heiland aan Zijn Kruis was gehecht.
M.:
Ridders, herneemt - Plaats!
M. plaatst de Novice tussen de twee Constabels, vóór de stoel van de M., met het gelaat naar het O. Men ontneemt hem zijn zwaard en schild, die door de Ged. M. in het W. worden weggelegd (zie opmerking bij het wegleggen van borstkuras, sporen en helm).

 

Opdracht

E.P.:
Waarde Broeder, thans Novice van onze Orde: De plechtigheden, die thans aan u worden voltrokken, zijn met opzet zó gekozen, dat zij een diepe indruk op uw geest zullen maken en, naar wij vertrouwen, van blijvende invloed zullen zijn op uw toekomstige handel en wandel.
Eerst werd u, ter beproeving van uw getrouwheid en uw nederigheid, opgedragen een pelgrimstocht van zeven jaren te ondernemen; deze tocht stelde zinnebeeldig de pelgrimstocht des levens voor, die wij allen hebben te gaan – want wij zijn allen vermoeide pelgrims, op weg naar dát toevluchtsoord waar wij onze arbeid mogen neerleggen en de eeuwige rust mogen genieten. Vervolgens werd u, ter beproeving van uw moed en standvastigheid, geboden, gedurende zevenjaren ten strijde te trekken.
Dit moest u ten zinnebeeld strekken voor de nimmer aflatende strijd tegen de leugen, de ijdelheid, en het bedrog van deze wereld, die wij gedurig moeten voeren. Thans zult ge een boetegang van één jaar hebben te ondernemen, ter verdere beproeving van uw nederigheid en van uw geloof, dat u veilig zal voeren over de duistere afgronden van de dood, en dat uw bevrijde geest zal geleiden naar de vredige verblijfplaats der gelukzaligen.
Dat de emblemen van leven en dood, die gij voor u ziet, u mogen herinneren aan de onbestendigheid van ons aards bestaan, en u leren, u voor te bereiden op het laatste uur van uw leven op aarde;
wees ervan verzekerd, dat een vast geloof in de waarheden welke ons zijn geopenbaard u kracht zal kunnen schenken in het duistere uur van uw sterven, en u voorzeker zal voeren naar het onuitsprekelijk en eeuwig geluk in het hiernamaals.
E.P.:
Ridders, staat op Geeft- Acht!
M. trekt hierbij zijn zwaard NIET, maar stelt zich op bij het H. Graf.

Keert óm - Zwaard!
Desgewenst kunnen op dit ogenblik alle lichten (behalve die op het H. Graf en het Altaar) worden gedoofd tot aan het einde van dit deel van de ceremonie, nadat de Novice de Kapel heeft verlaten.
E.P.:
Zo breng dan thans één jaar in boetedoening en versterving door.
Neem die schedel in uw linkerhand, en één van die kleine brandende kaarsen in uw rechterhand; zet alle aardse gedachten van u af, en smeek in gedachten de zegen des Hemels af voor uw onderneming.
Volvoer thans uw jaar van boetedoening zinnebeeldig door langzaam rond de Preceptorij te reizen, terwijl ge uw ogen gevestigd houdt op de emblemen van leven en dood in uw handen.
Hierbij worden de schedel (met de voorkant naar de Novice gekeerd) en de kleine kaars welke het dichtst bij de N.W.-hoek van het H. Graf was geplaatst, door de M. aan de Novice ter hand gesteld, die op aanwijzing van de M. zijn handen dicht bij elkaar houdt.
De Novice gaat daarop zonder geleide langzaam éénmaal de Kapel rond, waarna hij zich op het punt van uitgang opstelt, met het gezicht naar de E.P. Gedurende deze rondgang kan desgewenst plechtige treurmuziek ten gehore worden gebracht.
E.P.:
Wil mij thans de volgende verwensingen nazeggen:
Moge de geest, die eens in deze schedel woonde, opstaan en tegen mij getuigen, zo ik ooit opzettelijk mijn belofte als Ridder van de Tempel mocht schenden. wordt nagezegd.
Bezegel dit met uw lippen zeven maal op de schedel. nadat dit is gedaan wordt de schedel door de M. op het H. Graf teruggeplaatst.
Moge mijn licht evenzo worden uitgedoofd temidden der mensen, als dat van Judas Iskarioth, die zijn Heer en Meester verried, en zoals ik thans dit licht uitdoof. Novice blaast de kaars uit, die daarna door de M onaangestoken, op het H. Graf wordt teruggeplaatst.
Ridders, Draaghouding – Zwaard! De Ridders keren hun zwaard weer om.
Gij staat thans op het punt u terug te trekken om na te denken over de ceremonie die zojuist aan u is voltrokken, en om u voor te bereiden om de eer van het ridderschap te ontvangen.
Teneinde u in staat te stellen, opnieuw toegang te verkrijgen in ons midden, zal ik u bekend maken met het Voorlopig T. en het Groot-Paswoord van onze Orde.
Wil luisteren naar een gedeelte uit de H. Schrift.
Kap., staande voor zijn zetel, gericht naar het W., leest Jes. 50:6:
Ik geef mijn rug aan hen die mij slaan, en mijn wangen aan hen die mij het haar uitplukken; mijn aangezicht verberg ik niet voor smaadheden en speeksel.
E.P.:
Het Voorlopig T. wordt als volgt gegeven ... en mag met elke hand worden gegeven. Novice doet dit na.
Wil thans luisteren naar een volgend gedeelte uit de H. Schrift.
Kap., als tevoren, leest Jes. 8:1:
Voorts zeide de Here tot mij: Neem u een grote rol, en schrijf daarop met eens mensengriffie: MAHER-SHALAL-HASH-BAZ.
E.P.:
Het Groot-Paswoord is M..., en is te vinden in het Schriftgedeelte dat gij zojuist hebt horen voorlezen. Het is een Hebreeuwse tekst en betekent Haastende tot de roof, is hij spoedig tot de buit
Ik geef u thans verlof om u terug te trekken.
M.:
Groet de E.P. met het T.d.K.
M. voert de Novice naar de deur en keert terug.
E.P.:
Ridders, herneemt - Plaats! Hij herneemt eveneens zijn zetel.
Indien de lichten gedoofd waren, kunnen ze nu weer worden ontstoken. De M. en Ged. M. zetten de onderdelen van de wapenrusting weer op hun oorspronkelijke plaatsen.
De M. steekt de dolk in zijn gordel, en vergewist zich ervan dat de Steen gereed is, en dat de Regalia van de Novice aanwezig zijn.
Voordat de Novice weer binnentreedt, is de degenschede door de Buitenwacht in de degenhouder aan zijn koppel gestoken.

 
 
Deel II
 
B.W. klopt met: ***** **.
K.W.:
Broeder 2e Constabel, er wordt aan de Kapeldeur geklopt.
2 C., staat op, maakt T.d.K. met de hand:
E.P., er wordt aan de Kapeldeur geklopt.
E.P.:
Wil nagaan wie toegang verlangt.
2 C., gaat zitten, zegt tot K.W.:
Wil zien wie toegang verlangt.
K.W. opent de deur, ziet de Candidaat buiten staan, sluit de deur wederom en rapporteert aan E.P., met T.d.K:
K.W.:
E.P., het is onze nieuwe Wapenbroeder.
E.P.:
Wil hem binnenlaten.
De Novice komt binnen, geeft het Voorlopige T. en het Groot-Paswoord aan de K.W. De M. geleidt hem daarop naar de W-zijde van het H. Graf.
M.:
Groet de E.P. met het T.d.K. met uw hand. Geschiedt.
E.P.:
Dat onze nieuwe Wapenbroeder thans luistere naar een gedeelte uit de H. Schrift.
Kap., staande voor zijn zetel, gericht naar het W, leest 1 Petr. 2:11-17:
Geliefden, ik vermaan u, als inwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel;
En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen, opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken die zij in u zien, God verheerlijken mogen in de dag der bezoeking.
Weest dan alle menselijke ordening onderdanig om des Heren wil, hetzij de Koning, als de opperste macht hebbende, hetzij den Stadhouders, als die door hem gezonden worden, tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen die goed doen.
Want alzó is het de wil van God, dat gij, weldoende, de mond stopt aan de onwetendheid der dwaze mensen; als vrijen, en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid, maar als dienstknechten van God.
Eert een ieder. Hebt de Broederschap lief. Vreest God. Eert de Koning.
E.P.:
Broeder Maarschalk, dat dan thans onze nieuwe wapenbroeder de beker der gedachtenis worde aangereikt.
M. biedt de Novice de beker met wijn aan, terwijl hij hem fluisterend beduidt dat hij daaruit zevenmaal zal moeten drinken op aanwijzing van de E.P.
E.P.:
Ridders, Geeft- Acht! M. trekt zijn zwaard NIET. Tot Novice: Waarde Broeder:
Bij uw eerste binnentreden konden wij u slechts brood en water aanbieden; Wil u thans verkwikken met deze beker der gedachtenis, en mij daarbij nazeggen: staat op
1. Ter gedachtenis aan Mozes, Aholiab, en Bezaleel: de drie Grootmeesters die de Heilige Loge leidden.
2. ter gedachtenis aan Salomo, Koning van Israel; Hiram, Koning van Tyrus; en Hiram Abiff: de drie Grootmeesters die de Gewijde Loge leidden.
3. Ter gedachtenis aan Zerubbabel, Vorst van het Volk; Haggaï, de Profeet; en Jozua, de zoon van Jozadak, de Hogepriester: de drie Groot-meesters die de Grote of Koninklijke Loge leidden.
4. Ter gedachtenis aan Johannes de Doper; de Wegbereider van Christus.
5. Ter gedachtenis aan Johannes de Evangelist, de Geliefde Apostel van onze Heer die door zijn wijsheid voleindde wat Johannes de Doper door zijn vurige ijver had aangevangen.
6. Ter eerbiedige gedachtenis aan al die dappere Ridders die, strijdend onder het Vaandel des Kruises, hun geloof met hun bloed bezegelden.
7. Op alle Ridders van de Tempel, waar ook verspreid over het oppervlak der aarde, te land of ter zee.
M. ontneemt de Novice de beker en plaatst deze weer op het H. Graf
E.P.:
Ridders, Herneemt - Plaats! Hij gaat zitten.
Tot Novice:
Wil thans nogmaals luisteren naar een gedeelte uit de H. Schrift.
Kap., staande voor zijn zetel, gericht naar het W, leest Openb. 2:17:
Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt:
Die overwint, ik zal hem geven te eten van het Manna dat verborgen is,
En ik zal hem geven een witte keursteen,
En op de keursteen een nieuwe naam geschreven, welke niemand kent dan die hem ontvangt.
M. houdt pen en steen gereed.
E.P.:
Waarde Broeder,
Ten tijde dat onze Orde werd ingesteld, werd van iedere Novice verlangd, dat hij zijn naam met zijn eigen bloed schreef op de N.O.-hoek van de Mystieke Steen, voordat hem het H. Woord kon worden geopenbaard dat in die Steen verborgen ligt.
Zijt gij bereid uw naam op die wijze te schrijven op de steen die u thans wordt voorgehouden?
M. overhandigt hierbij de Novice de pen, resp. de steen.
M. stelt zich tegenover de Novice op, iets ter linkerzijde van hem. Met zijn linkerhand vat hij de Novice bij de linkerpols, en brengt met zijn rechterhand de punt van de dolk dichtbij. In de nu volgende dialoog kan de Ged. M. de Candidaat voorzeggen.
M.:
Zijt ge bereid, u te onderwerpen aan het aloude gebruik van de Orde?
Nov.:
Dat ben ik.
M.:
Waar zal ik u het bloed aftappen?
Nov.:
Van mijn arm.
M.:
E.P., de Novice is bereid!
E.P.:
Waarde Broeder, uw bereidwilligheid is ons voldoende bewijs voor uw toewijding aan onze Orde. Ik ontsla u derhalve van uw toezegging, behalve dat gij uw pen met uw lippen zult bevochtigen, en daarmee uw initialen zult schrijven op de Steen.
M. laat de pols van de Novice los en stelt zich naast hem op.
Novice schrijft zijn initialen op de Steen. De M. toont hem daarop het H. Woord (Emmanuel), legt de pen en de steen terug op het H. Graf en reikt de Novice tenslotte op de gebruikelijke wijze een kleine keursteen aan.
E.P.:
Bewaar dit aandenken zorgvuldig. Wanneer ge toegang zoudt verlangen tot een Preceptorij van Ridders van de Tempel, zo zult ge, op het tonen van die Steen en het uiteenzetten van de omstandigheden, waaronder ge die hebt ontvangen, aanstonds worden erkend en toegelaten als een Ridder van onze Orde.
Wil thans naderen, mijn Broeder, om het hoogste eerbewijs te ontvangen dat ik u thans kan verlenen.
Op aanwijzing van de M. steekt de Novice de kleine steen bij zich.
M.:
Ridders, Geeft - Acht!
Op aanwijzing van de M. wordt een escorte gevormd in het N.W., bestaande uit (in de genoemde volgorde): de twee Vaandrigs, de Novice, de twee Constabels, die de regalia op kussens meedragen (2e C.: Erelint, Kruis en Ster; 1e C.: Mantel en Zwaard).
Zodra de escorte is gevormd commandeert de M.:
M.:
Escorte, Voorwaarts - Mars!
Wanneer zij in het O. zijn aangekomen, stellen de Vaandrigs zich op met het gezicht naar elkaar toegekeerd. De E.P. verlaat zijn troon en stelt zich voor het Altaar op, gericht naar het W. De Novice stelt zich tegenover de E.P. op, terwijl de beide Constabels ter weerszijden van hem staan (iets achter hem). De M. stelt zich onmiddellijk achter de Novice op. Deze zet zijn hoofddeksel af en knielt op aanwijzing van de M. op beide knieën voor de E.P., die hem de Ridderslag verleent met een Zwaard dat hem tot dit doel wordt aangereikt door de M.
E.P.:
In de Naam van de Heilige, Gezegende en Glorierijke Drievuldigheid, en uit hoofde van de macht, welke mij als Preceptor in deze Orde is toevertrouwd, sla ik u tot Ridder van de Tempel en van het Heilig Graf.
E.P. legt zijn zwaard eerst op de linkerschouder van de Novice, daarna op zijn rechterschouder, en tenslotte op zijn hoofd, onder het uitspreken van de woorden:
E.P.:
Wees Getrouw, Moedig, en Oprecht!
E.P. geeft zwaard terug aan M, die het weer opsteekt. Daarop vat hij de nieuwe Ridder bij de rechterhand en zegt:
E.P.:
Sta op, Broeder Ridder!
De M. verwijdert de knielbank en beduidt de Ridder zijn hoofddeksel weer op te zetten.
De Constabels reiken daarna de E.P. de Regalia &c. aan, waarmee de Ridder wordt bekleed, onder het uitspreken van de woorden:
E.P.:
Ik tooi u met dit Erelint, het onderscheidingsteken van onze Orde; en met dit Kruis; en met deze Ster, die ons herinnert aan de beloning welke de Voorvechter van onze Verlossing in het vooruitzicht heeft gesteld aan hen die in Zijn Naam overwinnen; Hij immers is de Blinkende Morgenster, die bij zijn opgaan vrede en verlossing bracht voor de ganse mensheid, en licht voor hen die in duisternis en in de schaduwen des doods verkeerden.
Wees dit steeds indachtig, en blijft Zijn getrouwe krijgsman, tot in den dood.
Wij bekleden u met deze Mantel van zuiver wit, gesierd met het Rode Kruis van de Orde, symbool van het Geloof en de Hoop van een Christen.
M. neemt de mantel van het kussen en hangt hem de nieuwe Ridder om de schouders, terwijl hij de uiteinden van de beide koorden aan de E.P. toereikt, die ze toebindt.
E.P.:
Tenslotte stel ik u dit zwaard ter hand.
E.P. reikt de nieuwe Ridder het gevest van het zwaard toe; deze vat het met de rechterhand aan bij het gevest en neemt de "draag" houding aan.
E.P.:
Trek dit zwaard nimmer zonder gegronde reden;
En steek het nimmer zonder ere terug in zijn schede.
Wil thans uw zwaard opsteken, mijn Broeder.
Thans zal ik u bekendmaken met het T., de Aanr., en het H. Woord van deze Orde.
Geschiedt.
E.P. herneemt zijn zetel.
De escorte stelt zich weer op, nu in omgekeerde volgorde, om de nieuwe Ridder naar het W. terug te begeleiden. Zodra de escorte is gevormd, commandeert de M.:
M.:
Escorte, Voorwaarts – Mars!
In het W. aangekomen neemt de nieuwe Ridder op aanwijzing van de M. plaats op diens eigen zetel, welke door de Ged. M. naar voren is geschoven tot aan de W.-zijde van het H. Graf.
De Constabels stellen zich weer op hun plaatsen op. De M., met de twee Vaandrigs aan zijn beide zijden, stelt zich op achter de nieuwe Ridder (allen met gezicht naar het O.). De Vaandrigs doen hun vaandels een weinig naar het O. vooroverhellen.
E.P.:
Herauten, wilt afkondiging doen!
Hij staat op.
M. en de beide Constabels trekken hun zwaarden.
De Herauten doen een paar passen naar voren.
De beide vaandels worden tijdens het uitroepen van de nieuwe Ridder omhooggeheven.
1 H., in het Z.W., gericht naar het O.:
Broeders van de Tempel, ik kondig u aan dat heden onze Broeder ... is opgenomen als Ridder in onze Illustere Orde.
Ik verzoek u, hem als zodanig te willen begroeten, op commando van de M.
Op aanwijzing van de M. ("Ridders, met Drie!") brengen de Ridders driemaal het Saluut van de Orde.
2 H., in het N.W., gericht naar het O.:
Heil, Zegen, en Voorspoed, en een Roemvol en Lang Leven wensen wij onze Hoogeerwaarde Grootmeester, de Groot-Officieren, en alle Ridders van onze Orde!
Begroeten wij thans in ons midden evenzo onze nieuw-toegetreden Ridder, op commando van de M.
De Ridders brengen als tevoren op aanwijzing van de M. driemaal het Saluut van de Orde.
Daarop worden de vaandels weer op hun plaatsen teruggezet, terwijl de Herauten en Vaandrigs zich weer op hun resp. posten opstellen.
M.:
Ridders, Herneemt - Plaats!
De M. beduidt de nieuwe Ridder op te staan van zijn zetel, welke daarop door de Ged. M. weer op zijn oorspronkelijke plaats wordt teruggezet. E.P. staat op en begeeft zich naar de N.O.-hoek van het H. Graf, terwijl de M. de nieuwe Ridder naar het N.W. van het H. Graf geleidt.
E.P.:
Thans zal ik u een uiteenzetting geven van de symbolen van deze Orde.
De Drie Grote Lichten, welke ge geplaatst ziet op de hoekpunten van de gelijkzijdige driehoek, verzinnebeelden de drie uitverkoren Apostelen van onzen Heiland: Petrus, Jacobus en Johannes; van deze drie was de laatstgenoemde de meest geliefde; immers, aanliggende aan de boezem van onze Heiland werden hem die aanwijzingen toevertrouwd welke hij later zo getrouwelijk aan de andere discipelen doorgaf.
De negen kleinere lichten, op gelijke afstanden geplaatst tussen de drie grote, duiden de overige discipelen aan, waarvan één verzinnebeeld door de kaars die door u werd uitgedoofd, zijn Heer en Meester verried.
Wil thans die kaars weer aansteken en op zijn plaats terugzetten wordt gedaan. De Kapelaan begeeft zich naar de Z.O.-hoek van het H. Graf, heft zijn rechterhand op en zegt:
Kap.:
Moge aldus onze Heiland Zijn Aangezicht over u verheffen in het Licht van Zijn Verzoening, en u voor verder vallen behoeden.
De rechterhand wordt slechts opgeheven indien degene die deze zin uitspreekt tot de Bediening des Woords is gewijd (c.q. toegelaten).
E.P., gaat voort:
De schedel en de doodsbeenderen, zinnebeelden van vergankelijkheid, zijn geplaatst aan de voet van het Kruis; tezamen mogen deze symbolen ons herinneren aan die plaats welke in het Hebreeuws Golgotha werd genoemd, waarheen men Simon van Cyrene dwong, het Kruis te dragen waaraan onze Heiland gekruisigd werd. De schedel herinnert ons ook aan het lot van ene Simon van Syracuse, die, toegelaten tot onze Illustere Orde, zijn belofte verbrak en de ongelovigen verried wat hem was toevertrouwd. Hoewel deze door dit verraad zeer gebaat waren, verheelden zij hun minachting voor de verrader geenszins, deden hem het hoofd afhouwen en zonden dit aan de Grootmeester van de Ridders van de Tempel.
Deze gaf bevel, dat het op de punt van een pinakel of torenspits zou worden geplaatst, de schedel geopend en de hersenen blootgesteld aan de verzengende stralen van de zon, als waarschuwing aan de overigen. Op deze omstandigheid heeft het T.v.S. van deze Orde betrekking.
E.P. maakt daarbij het T.v.S., dat door de nieuwe Ridder wordt nagedaan.

Het Lam, de Duif, en de Haan zijn gewijde symbolen van onze Orde.
Het Lam verzinnebeeldt het Paaslam dat geslacht is geworden zolang de Aarde bestaat.
De Duif is het symbool van de Almachtige Vertrooster, die in de gedaante van een Duif nederdaalde op Christus toen Hij gedoopt werd, en waardoor Zijn Goddelijke Roeping aan Johannes de Doper werd geopenbaard. De Haan is ons het symbool van Waakzaamheid, want zoals zijn gekraai het ochtendgloren aankondigt, zo moge het ook op dat stille uur ons indachtig doen zijn aan onze plichten als Ridders van de Tempel en ons eraan herinneren, reeds op dat uur de bijstand des Hemels in te roepen voor het volvoeren van die plichten gedurende de dag die vóór ons ligt.
Moge het zo zijn, dat wij dat geluid immer zullen kunnen verwelkomen als een vriendelijke aansporing, en dat wij het niet zullen behoeven te vrezen als een geregelde herinnering aan een verbroken belofte.
E.P. herneemt zijn zetel.
De M. voert hierop de nieuwe Ridder naar het O., waar hem door de E.P. de constitutiebrief van de Preceptorij wordt getoond, en een exemplaar van de Statuten van de Orde en het Huishoudelijk Reglement van de Preceptorij wordt overhandigd.
Hierop wordt de nieuwe Ridder een zetel aangewezen in het N.W. van de Kapel. (indien hier de Ridders gezeten zijn die de N.-kolom van het St. Gew. vormen, neemt de nieuwe Ridder plaats ten O. van deze maar ten W. van de overige Ridders.

 
 
Sluiting van een Preceptorij
 
De offergaven zijn tevoren ingezameld.
E.P.:
Ridders, is er iemand onder U, die iets heeft voor te dragen ter meerdere Glorie van het Kruis, of ter meerdere ere van onze Orde?
Evt. voordrachten kunnen thans plaatsvinden.

Ridders, zo mogen wij dan thans deze Preceptorij sluiten; want Gode zij dank is alles wel. Geve God dat het zo moge blijven, opdat de goede werken voortgang mogen vinden.
Ridders staat op Geeft- Acht! (IV.)
Wilt luisteren naar onze Voorschriften.
Kap., staande voor zijn zetel, gericht naar het W.:
Hebt God lief; eert en vreest Hem; en onderhoudt Zijn geboden.
Handhaaft en verdedigt het Christelijk Geloof, en de eer, de waardigheid en de belangen van onze Orde.
Weest trouw aan uw Vorst, getrouw aan de Grootmeester, en gehoorzaam aan hen die over u zijn gesteld.
Verkiest eer boven rijkdom.
Weest eerlijk en rechtvaardig, in woord en daad.
Geeft aan niemand aanstoot, zo ge het kunt vermijden;
Betoont u zachtmoedig en hoffelijk, doch verzet u tegen kwaad en onrecht.
Geeft bijstand aan hen die hulp behoeven, aan weduwen en wezen.
Vermijdt alle bezigheid, ontspanning of gezelschap die uw eer afbreuk zouden doen.
Verafschuwt hooghartigheid en zelfzucht, en vergroot aldus de eer van het Ridderschap, terwijl ge u beijvert voor het welzijn van uw medebroeders.
Hierna kan Psalm 122 worden gelezen:

Ik verblijd mij in degenen die tot mij zeggen:
Wij zullen in het Huis des Heren gaan.
Onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem!
Jeruzalem is gebouwd als een stad die wèl samengevoegd is,
waarheen de stammen opgaan, de stammen des Heren,
tot de getuigenis Israels, om de Naam des Heren te danken.
Want dáár zijn de stoelen van het gericht gezet,
de stoelen van het huis van David.
Bidt om de vrede van Jeruzalem;
wél moeten zij varen die u beminnen.
Vrede zij in uwe vesting, welvaren in uw paleizen. Om mijner broederen en mijner vrienden wil zal ik nu spreken:
Vrede zij in u!
Om des Huizes des Heren onze Gods wil zal ik het goede voor u zoeken.
Kap. stelt zich op vóór het Altaar, gericht naar het O., zet zijn Hoofddeksel af:
Laat ons - bidden.
De Ridders houden hun zwaarden schuin naar beneden en verbergen hun gelaat in het linkerpand van hun mantels, als tevoren.

Genadige Heer onze God;
Schenk deze Preceptorij Uw Heilige bescherming en heilzame zegen.
Verlicht hen, die haar besturen, met het blinkend schijnsel van Uw Heerlijkheid;
Opdat zij de Wegen der Waarheid van onze Hemelse Leidsman mogen onderkennen;
en door hun voorbeeld ook de aan hen toevertrouwde Ridders mogen onderwijzen;
dat zij die Wegen blijven bewandelen door deze woestenij van Verleidingen;
Zodat zij, gewapend met het Schild des Geloofs en het Harnas der Gerechtigheid, de vijanden van Uw Heilige Naam mogen overwinnen;
en tenslotte het Hemelse Jeruzalem mogen bereiken;
in de Naam van Jezus Christus, onze Heiland, A-men.
De Ridders hernemen de "Draag"houding.
De Kapelaan zet zijn hoofddeksel weer op en herneemt zijn plaats.
E.P.:
In de Naam van de Heilige, Gezegende en Glorierijke Drievuldigheid, en in de Naam van:
+ Christus, onze Profeet
+ Christus, onze Priester
+ Christus, onze Koning,
sluit ik deze Preceptorij.
De E.P spreekt deze woorden met voldoende tussenruimte uit, terwijl hij en de overige Ridders driemaal het T.d.K. maken.
Kap., stelt zich op voor het Altaar, keert zich om, gericht naar het W. Hij zet zijn hoofddeksel NIET af:
De Genade van onzen Hemelsen Leidsman dale op ons neer en blijve met ons, nu en voor altoos. Amen.
of: indien K. behoort of is toegelaten tot de Bediening des Woords:
Pax et Benedictio Dei Omnipotentis, Patris, Filii, et Spiritus Sancti in vos descendat, et vobiscum maneat in saecula saeculorum. Amen.
De Kapelaan sluit de Bijbel op het Altaar.
De Ridders hernemen de "Draag"houding.
M. sluit de Bijbel op het H Graf.
Het St. Gew. wordt nu op aanwijzing van de M. in het W. gevormd; hierop verlaat de E.P. de Kapel.
De orde van cortège is:
2e Maarschalk
E.P.
Kapelaan
2e Constabel, 1e Constabel
Grootofficieren
(naar anciënniteit)
M. blijft in de Kapel. De Ridders welke geen deel uitgemaakt hebben van het St. Gew. blijven in de houding staan; zij steken hun zwaarden op commando van de M. weer op en verlaten hun plaatsen, zodra het St. Gew. is ontbonden.
Indien géén St. Gew. Wordt gevormd, steken de Ridders op commando van de M. hun zwaard op, zodra de E.P. en zijn gevolg de Kapel hebben verlaten.

 
  
Begroetingen

Algemene Begroeting bij binnenkomst of verlaten van de Kapel.
Bij binnenkomen en verlaten van de Kapel, en bij het aanspreken van de E.P., wordt het T. d.Kr. gemaakt met getrokken zwaard. Wanneer het zwaard niet getrokken is mag deze begroeting met de hand worden gemaakt.
A B...ç...t!
Breng het zwaard van de "Draag"-houding in de "Herstel"-houding. Hef het omhoog in drie duidelijk onderscheiden, buitenwaartse bewegingen vanuit de pols, terwijl bij elke beweging "A B…ç...t!" wordt geroepen; elke beweging is iets hoger dan de vorige, terwijl bij de derde beweging de rechterarm geheel naar voren gestrekt wordt. De Saluten zijn verschillend in aantal voor diverse personen; de M. geeft aan hoeveel maal het Saluut zal worden gegeven. Alle Saluten worden evenwel in groepen van DRIE bewegingen gemaakt (bv. 3x3, 2x3 plus één 1x3 plus twee):
De Grootmeester ............... 9 (3x3)
De Groot-Seneschal .......... 7 (2x3 plus 1)
Zeer Eminente Ridders …. 5 (3 plus 2);
Eminente Ridders ............. 3
Nieuw-aangekomen Ridders, bij hun aanneming ........... 3