Rituaal voor de graad van Heer van Mededogen
De leden van deze Graad vormen een Broederschap of Sangha.
De Tempel heet Vihara. De voorhangsels zijn groen gekleurd; zij werden
gedragen door negen kolommen, om de andere rood en wit; op elke daarvan bevindt
zich een kandelaar met drie kaarsen. De troonhemel is groen, wit en rood. In het
Oosten is een driedubbele driehoek aangebracht, gevormd door dooreengevlochten
lijnen, de ene wit, de andere rood, de derde groen.
Op de tafel een exemplaar van de Tripitaka. Het altaar, rechts van de troon
geplaatst en omkleed met dezelfde kleuren, draagt een beeld van Boeddha, omgeven
door een stralenkrans of door een cirkel met negen lichten.
Vier schilderijen of transparanten zijn opgesteld:
1. In het Oosten, voorstellende een grijsaard, gebogen op een staf;
2. In het Zuiden een zieke, die ligt en bedekt is met zweren;
3. In het Westen een lijk, reeds ten prooi aan ontbinding;
4. In het Noorden een Indische monnik, gekleed met de gele pij, het hoofd
geschoren, vermagerd, gezeten op een steen, een drinknap naast hem.
Deze schilderijen kunnen vervangen werden door personen.
Rechts van het altaar is een zetel aangebracht onder een vijgenboom of
dergelijke boom.
Bij het altaar bevindt zich, hangende, een vlammend Rad met vier spijlen, dat
men met de hand of met een touw in beweging moet kunnen brengen.
Opening
Deken: Eerwaarde Broeder 1e Opziener, is de
Broederschap gedekt?
Het antwoord wordt regelmatig overgebracht aan de Maharadja, die antwoordt
door tussenkomst van de Opzieners:
Bikshou: De Broederschap is beveiligd tegen het slechte weer.
Deken: Eerwaarde Bikshou, hoe is uw naam?
Bikshou: Prins van Mededogen.
Deken: Waartoe deze titel in een broederschap van gelijken?
Bikshou: Prins komt van Princeps, hetgeen wil zeggen: eerste, de
eerste onder zijns gelijken. Mededogen duidt op liefde en medegevoel. Wij
beheren de eersten te zijn onder hen, die bewogen werden door medegevoel met
alle smarten van de wereld. In die betekenis hebben de Schriften de Boeddha bijgenaamd: Heer van Mededogen.
Deken: Draagt gij niet nog een anderen naam?
Bikshou: Drievuldig Schot.
Deken: Waarom drievuldig?
Bikshou: Omdat wij ons vertrouwen stellen in het drievuldig
Toevluchtsoord.
Deken: Herinner ons, waarin het drievuldig Toevluchtsoord bestaat?
Bikshou: De Boeddha, de Wet, de Broederschap vermen het driedubbel
kleinood van het Boeddhisme.
Deken: Eerwaarde Bikshou, verzeker u, dat alle aanwezigen Prinsen
van Mededogen zijn!
In Orde, mijn Broeders!
Bikshou: Alle aanwezigen verklaren aanhangers te zijn van het
drievuldige Toevluchtsoord.
Deken: Eerwaarde Broeder Bikshou, op welk uur zijn de Prinsen van
Mededogen gewone hun werkzaamheden aan te vangen?
Bikshou: Aan het einde der schone dagen.
Deken: Waarom alsdan, Eerwaarde Bikshou?
Bikshou: Omdat het dan het beste ogenblik is, om te overpeinzen
over de ellende der wereld en om er het geneesmiddel voor te zoeken.
Deken: Welaan dan! Ziet maar mij, Broeders! Geeft het teken en de
slagen.
Geschiedt.
De gewesten in rust!
Het woord is aan de Pandit, om de notulen en ingekomen stukken te lezen.
Inwijding
De Deken draagt de Ceremoniemeester op zich te vergewissen, of er kandidaten in
de
Voorhof zijn.
De Ceremoniemeester klopt aan de Tempelpoort als Ridder van de Koperen Slang.
Deken: Doe zien wie daar aanklopt!
Het bevel wordt overgebracht.
Maharadja: Het is een Ridder van de Koperen Slang, die zijn
vertrouwen wil stellen in het drievuldig Toevluchtsoord.
Het antwoord wordt overgebracht.
Deken: Dat hem toegang verleend worde tot de Vihara.
De Ceremoniemeester geleidt de neofieten voor de Troon.
Deken: Wilt u onze Meester volgen, zijn Wet betrachten, deel
uitmaken van de Broederschap? Hoert dan het verhaal van zijn leven, zoals men
dit voor 15 eeuwen in het Dal van de Ganges deed.
De Koning der Çakyas, Coudodhana en zijn echtgenote,
Maya hadden een zoen, die alle lichaams- en geesteseigenschappen bezat. Hij
heette Siddharta Gôtama. Bij zijn geboorte had een Ziener voorspeld, dat, zo
hij het pad van eer koos, hij het algemeen wereldrijk zou veroveren en dat, zo
hij verkoos zich terug te trekken uit de wereld, hij de redder van het Mensdom
zou werden. De hovelingen die de materiële bezittingen op hoge prijs stelden,
legden, sedert dien, er zich op toe om alles uit zijn ogen te verwijderen, wat
hem het lijden en de ellende zou kunnen leren kennen.
Zijn jeugd werd doorgebracht deels met studie, deels met genietingen. Hij had
een volmaakte prinses gehuwd, die hem een zoen zou schenken.
Eens op een dag, toen hij in een wagen de hoofdstad verlaten had door de
Oostelijke poert, om zich naar één van zijn buitenverblijven te begeven,
bemerkte hij een grijsaard, afgeleefd en tandeloos, die zich met moeite voortsleepte, leunend op een staf.
De Ceremoniemeester geleidt de kandidaat voor het schilderij, dat een
grijsaard voorstelt. Zachte muziek gedurende de reizen.
Deken: 'Voor welk misdrijf', vroeg de Prins aan zijn wagenmenner,
'is deze treurige toestand de straf'?
Cer\ Mr\ :
De ouderdom is geen straf. Het is het algemeen lot van hen, die aan het einde
van de stroom des levens aangekomen zijn.
Deken: Gôtama gevoelde alle vreugde der jeugd in zich verdwijnen.
'Waarom ben ik geboren', riep hij uit, 'indien ook ik voorbeschikt ben voor de
zwakke toestand van de hoge ouderdom?' En hij betrapte er zich onophoudelijk op,
dat hij in de lachende en jeugdige aangezichten, die hem omringden, een voorgevoel zocht te
ontdekken van toekomstige rimpels.
Enige dagen later, toen hij de stad verlaten had door de Zuiderpoort, ontmoette
hij een zieke, bedekt met zweren en bibberend van de koorts, liggende
aan de kant van de weg.
De Ceremoniemeester geleidt de kandidaat voor het tweede schilderij. Zachte
muziek.
Deken: Opnieuw werd hij geroerd en ondervroeg zijn metgezel.
Cer\ Mr\ :
Niets ter wereld ontsnapt aan het lijden. Onder allerlei vermen loert het op u
bij elke bocht van de weg. Vroeg of laat zal de ziekte uw krachten slopen en u
gelijk maken aan deze zieltogende.
Deken: De angst deed het hart van de Prins samenkrimpen en hij
erkende de broosheid van het geluk. Kort daarop, toen hij de stad verlaten had door
de Noorderpoort, kruiste zijn weg het lijk van een man, die door zijn
verwanten naar de brandstapel werd gevoerd onder het slaken van jammerklachten.
De Ceremoniemeester geleidt de kandidaat naar het derde schilderij. Zachte
muziek.
Deken: 'Wat is dat stijve, loodkleurige, weerzinwekkende voorwerp?'
vroeg de Prins, 'Waar is het leven van die man heengegaan?'
Cer\ Mr\ :
Zijn leven is verdwenen, gelijk het uwe eens zal verdwijnen, gelijk het leven
van allen, die op aarde verschijnen tot verdwijnen is bestemd. Al wat is samengebonden
is gewijd aan ontbinding. De dood is de Koning der Wereld. De
bestemming van de mens is dezelfde als die van het graan, dat opgroeit, rijp wordt
en afvalt.
Deken: 'En men zou willen', riep Gôtama uit, 'dat ik lust tot
leven zou behouden wanneer rondom mij de ouderdom, het lijden en de dood
elkander verdringen?'
Voorzeker is geboorte een ramp, als zij leidt tot dood. Terzelfder tijd
voelde hij uit zijn hart een oneindig medelijden met zichzelf en met de mensheid
opkomen.
Toen hij, tengevolge van deze ontmoetingen ronddwaalde, ten prooi aan een ongeneeslijke
zwaarmoedigheid, bevend hij zich eens op een dag, toen hij door de Noorderpoort gegaan was, in
tegenwoordigheid van een man, gekleed in een gele
pij, het hoof d geschoren, die in de hand een houten drinknap droeg en wiens
gezicht van volmaakte opgewektheid straalde.
De Ceremoniemeester geleidt de kandidaat voor het vierde schilderij. Zachte
muziek.
Deken: 'Dat is een man', zei Gôtama, 'die tevreden is met zijn
lot!'
Kent hij dan, evenmin als ik vroeger, de les van de ouderdom, de ziekte en de
dood?
Cer\ Mr\ :
Nee, maar het is een Brahmaan, die, het pad van het eeuwige geluk gevonden hebbende, om dat pad te volgen, zijn bezittingen, zijn vrienden en zijn gezin
heeft verlaten.
Deken: 'Daarin moet dan het geluk gelegen zijn', besloot Gôtama.
Hij verliet 's nachts zijn paleis en trok de pij aan van de monniken, die
beweren het Pad der Bevrijding te kennen. In deze school leerde hij, dat de
smart het noodlottig erfdeel is van de sterveling, die beperkt is in zijn
vermogens, maar niet in zijn verlangens; dat de dood zelfs geen verlossing is,
want de mens sterft slechts om wedergeboren te werden; eindelijk, dat de voorwaarden
voor elk bestaan, zijn in het leven geroepen door de handelingen,
gepleegd in vorige bestaanstoestanden.
Hoe te ontkomen aan deze cyclus, die Wet van Karma, dat wil zeggen: de
aaneengeschakelde reeks van handelingen?
Dat is de vraag, die Gôtama met bekommering aan zijn Meesters stelde.
1e Brahmaan: Onze Vaderen hebben
van de Goden de openbaring ontvangen van de plechtige handelingen, die de mens onttrekken
aan de macht van de dood. In de kennis van de Veda's, in het
volbrengen van het offer, in het opzeggen van de mantraas of heilige formules,
waarvan wij de geheimen kennen, bestaat het middel om de hemel te bereiken om
niet meer wedergeboren te werden.
2e Brahmaan: Het opzeggen van de Veda's
en het inachtnemen van de plechtige handelingen kunnen u een betere
toestand verzekeren. Maar daarin is niet het geluk gelegen. Elk afgescheiden
bestaan, het uwe zowel als dat der Goden, is slechts schijn. Het enig werkelijk
bestaan is Brahma, dat wil zeggen, het enig, oneindig, eeuwig Wezen, waaruit
alles te voorschijn treedt en tot hetwelk alles terugkeert. Hij doet de wezens geboren
werden, gelijk de spin de draden van haar web uitzendt en terug trekt.
Hij is het Atma, de Geest, die in het innigste binnenste van ieder zetelt, vrij
van verandering, begrenzing en smart. Bevrijding bestaat in het zich wederom
oplossen in die eenheid, gelijk de vonken, die terugvallen, zich vermengen met
het vuur, waaruit ze tevoorschijn komen. Wanneer de wijze is gekomen tot het
heldere inzicht van zijn eenheid met Brahma; wanneer hij om deze eenheid in zich
tot werkelijkheid te doen werden, zich in zichzelf heeft teruggetrokken, in het
vervolg vrij van elke andere begeerte, dan kent hij noch smart noch vreugde
meer; hij maakt zich voor altijd vrij van goed en kwaad, van het tegenwoordige en van het toekomende.
1e Brahmaan: Wie heeft ooit Brahma van aangezicht tot
aangezicht gezien? Blinden zijn het, die blinden willen begeleiden, zij, die
beweren ons te verenigen met hetgeen wij niet kennen en zij evenmin kennen. Het
bestaan, zelfs bij wijze van begoocheling, van beperkte vergankelijke en onreine
wezens is niet overeen te brengen met de hypothese van een absoluut, eeuwig en
rein Wezen. De blijvende werkelijkheden zijn, aan de ene zijde de eenvoudige,
homogene, blinde en onstandvastige stof; aan d andere zijde de eeuwige en onverkleinbare
geesten, die het heelal vervullen.
Weet, dat het leven en de smart voortkomen uit de vereniging van deze geesten
met de stof, die hen aantrekt. De Verlossing bestaat uit het genezen van de ziel
van deze bedrieglijke aantrekking door de belangstelling voor de wereld te
verliezen, door alles te onderdrukken wat de beweeglijkheid van het lichaam en
zelfs van de Geest ontwikkelt.
Deken: Geen van deze redeneringen ken de erfgenaam van de Çakyas
voldoen.
'Waartoe dienen', dacht hij, 'al deze bespiegelingen over Brahma, de ziel, de
aard van de stof en van de Geest, het begin en het einde der dingen? Deze vragen
zullen altijd de grenzen van ons verstand te boven gaan; zij onthullen ons niet
het geheim van het leven en van de smart. De enige gevolgtrekking, die op de voorgrond
treedt, is deze, dat Bevrijding gevonden wordt in het vrijwillig onderdrukken van beweeglijkheid en begeerte.' Daar hij had heren spreken van
kluizenaars, die deze gevolgtrekking in praktijk brachten in de bossen van
Ourouvilla, verliet Gôtama de scholen der Brahmanen en trok zich gedurende
verscheidene jaren terug in een eenzame kluizenaarswoning, waar hij spoedig de bewondering
opwekte van de kluizenaars, zijn medestrevers, door de buitensporigheid van zijn strenge oefeningen en zijn kastijdingen.
De kandidaat gaat zitten.
Hij kwam er trapsgewijze toe, om elk gebruik van voedsel na te laten, terwijl
hij zich volkomen onbeweeglijk hield, zender zich te verroeren, zender zelfs
adem te halen, de tong tegen het gehemelte gedrukt, de geest in zichzelf op
één punt gericht. Hij liet er bijna het leven bij, maar hij vond er geen
zielevrede door. Hij verbrak dus zijn vasten, tot grote ergernis van zijn bewonderaars, die hem bijna van afvalligheid beschuldigden. Ditmaal grepen
nijpende twijfelingen hem aan, waartoe hadden zeven jaren van naspeuringen en ontberingen
hem gebracht? Was het wel de moeite waard gezin, vaderland, eer,
rijkdom, te verlaten om te komen tot een dergelijke bekentenis van onmacht?
Red\ : Het ontbrak toen in India niet
aan geesten, die alle dwaling hadden laten varen, die zeiden: 'De hemel is
ledig. Wij kunnen niets weten van God en van de ziel. Deugd en ondeugd zijn
slechts woerden. Overigens is de mens volstrekt niet vrij; de natuur is blind;
het is de werking van het noodlot die alle dingen tot hun einde brengt; de dwaas
en de Wijze vallen, wanneer hun lichamen ontbinden, terug in ontbinding en in
het niet. Vermaak u zolang het leven duurt, en maak goede sier. Aan de andere
zijde is niemand meer. Laat ons dus het tegenwoordige genieten en uit dit leven
het meest mogelijke genot trekken.
Gôtama evenwel had een afkeer van deze materialistische gevolgtrekkingen.
'Het ware Pad', redeneerde hij, 'moet evenver verwijderd zijn van het
overdrijven van genietingen als van het overdrijven van strenge oefeningen. de
snaren van een luit moeten noch te weinig noch te veel gespannen zijn, indien
men wil dat zij de juiste toon zullen voortbrengen. Men moet zich ontdoen van
sensuele neigingen, indien men helderheid van denkvermogen wil bewaren, maar men
moet ook zijn krachten onderhouden, indien men door het gebruik van de Rede wil
komen tot het bezit van de Waarheid; het ware Pad, is de weg, die midden tussen
deze uitersten doorvoert.' Hij vervolgde dus zwervend zijn leven en kwam zo bij
Bodh’Gaya, waar hij zeven dagen bleef overpeinzen, gezeten onder het
gebladerte van een vijgenboom. Deze boom was de Bodhidrouma, de Boom der Kennis.
Broeder Ceremoniemeester, doe de kandidaat plaats nemen onder de Boom der
Kennis.
De Ceremoniemeester geleidt de kandidaat onder een vijgenboom en doet hem
plaats nemen. Zachte orgelmuziek.
Deken: Aan het einde van de zevende nacht, toen hij nadacht, met
meer inspanning dan ooit, over het vraagstuk van de smart, vielen de schellen
hem van de ogen en hij voelde zich als het ware plotseling verlicht door een
innerlijk licht dat hem de vier grote waarheden deed aanschouwen. Deze vijgenboom
moet nog bestaan in de Tempel van Gaya.
Het licht stroomt in de Tempel en het Rad wordt zichtbaar.
Zachte muziek.
De Ceremoniemeester laat de neofiet de vier opschriften van het Rad lezen.
Red\ : Gôtama was de Verlichte
geworden, de Boeddha.[...] smart; de vernietiging van de smart; het Pad dat tot dit resultaat leidt.
Deken: Wat is de smart?
Bikshou: De smart is in de geboorte, in de ouderdom, in de ziekte,
in de dood, in de vereniging met hetgeen men verfoeit, in de scheiding van
hetgeen men bemint, in de onmacht om te verwezenlijken wat men begeert, in het
groeien der begeerten juist door haar voldoening. Leven is lijden.
Deken: Wat is de oorzaak van de smart?
Bikshou: Onze onwetendheid, de begoocheling, die ons waarde doet
hechten aan voldoeningen zonder werkelijkheid. Uit die begoocheling komt de
levenshonger voort, die niet alleen het verlangen opwekt om het leven te
verlengen, doch ook een streven om het opnieuw weer te beginnen. de
persoonlijkheid is slechts een vereniging of liever een opeenvolging van
bewustzijnstoestanden, die de een de andere tot in het oneindige in het leven
roepen. Het overlijden maakt geen einde aan die keten. het wezen wordt herboren
door de terugwerking van zijn vorige handelingen. En uit elke geboorte komen
noodzakelijk lijden, ouderdom en dood voert.
Deken: Wat moet men verstaan onder de vernietiging van de smart?
Bikshou: De staat van Nirwana. Wanneer de geweldige golven zich
verheffen, waar vinden dan zij, die rondom door de storm zijn omgeven een
toevluchtseiland?
In de staat, die wij Nirwana noemen, vinden zij het einde van de ellende en
bijgevolg van de ouderdom en van de dood; het is, o leerlingen een verblijf,
waar noch aarde is, noch water, noch lucht, noch licht, noch het oneindige van
de ruimte, noch het oneindige van de tijd, noch algehele afwezigheid van alles,
noch gelijktijdig opgeheven zijn van bewustzijn en onbewustheid, een staat die
niet in deze wereld is, noch in enig andere bepaalde wereld, zoals de zon en de
maan, die geen worden bevat noch wederom worden, noch blijven noch geboren
worden, noch sterven. Zonder uitgangspunt, zonder ontwikkeling zonder stilstand,
buiten tijd en ruimte, is dit het einde van de smarten.
Deken: Wat is het Pad, dat leidt tot vernietiging van de smart?
Bikshou: De eerste trede bestaat in onthouding van handelingen,
die afgekeurd worden door de algemene zedenleer. Men vermeide moord, diefstal,
leugen, bedrog. toorn, gulzigheid, wellust, het gebruik van bedwelmende dranken,
opschik en reukwerk, ongepaste vrolijkheid, wreedheid, bijgeloof en toevlucht
tot toverkunsten.
De tweede trede bestaat in zich te onderrichten, met wijze en deugdzame
mensen om te gaan, hun onderricht aan te horen, de waarheid te zoeken in
zichzelf en zich daarnaar te gedragen, wanneer men die meent gevonden te hebben.
De derde trede is het in toepassing brengen van de huiselijke deugden, zijn
naaste lief te hebben als zichzelf, deze liefde uit te strekken tot alle
schepselen en onder alle omstandigheden kwaad met goed te vergelden.
De vierde trede is de toestand van Arhat, waarop men alle dingen naar hun
werkelijke waarde schat en waarop men het volledig vrij maken van de laatste
begeerten bereikt. Wanneer deze vrijmaking volkomen is, wanneer de
hardnekkigheid van het "ik" overwonnen is, wanneer de grenzen van de
individualiteit verdwenen zijn, wanneer de ziel zich heeft eengemaakt met de
waarheden, waaruit ze is gevormd, dan kan de dood komen, het wezen zal zich niet
opnieuw vormen.
Deken: Wat wordt er van het individu, dat sterft zonder deze
toestand van verheven vrede bereikt te hebben?
Bikshou: De neigingen van zijn karakter, de Samskaras, subjectieve
sporen van zijn gedachten en van zijn handelingen, zetten zich voort of treden
opnieuw tevoorschijn in een nieuw wezen, waarvan zij de zielsomstandigheden
bepalen. Zo wil het de Wet van Karma of van Werking - het beginsel van
oorzakelijkheid, dat alle evolutie beheerst - de enige standvastige
werkelijkheid die door onze Rede kan worden begrepen. Karma brengt de neigingen
voort van het embryo en zich te ontwikkelen volgens een zekere richting; die Wet
is het, die, gewijzigd door de dagelijkse handelingen van het leven, vroeg of
laat het karakter van het individu bepaalt.
Red\ : Al meent gij u verborgen in de
hemelen, in de diepten van de zee, in de spleten van de bergen, waar gij u kunt
onttrekken aan de gevolgen van uw slechte daden.
Evenzeer zullen uw goede daden, wanneer u van de ene oever naar de andere
overgaat, u opwachten als oude vrienden. die uw komst afwachten.
Deken: Wanneer wij de noodzakelijke uitkomst zijn van vroegere
invloeden, hoe kunnen wij dan vrij en verantwoordelijk zijn?
Bikshou: Ieder mens is vrij in de mate waarin hij zijn kracht
gebruikt om weerstand te bieden aan de neigingen, die in zijn karakter zijn
geboren; onder welke levensvoorwaarden hij moge geboren worden, hij kan zich
opheffen tot betere levensvoorwaarden, die van hem een vrijer, redelijker en
zedelijker wezen maken; op de top van de ladder is de volmaking, op de top is de
Bevrijding!
Deken: Doch wie zal van deze Bevrijding voordeel ondervinden?
Indien bij de dood de invloed van onze daden de enige factor is die overleeft,
is dan het wezen, dat aldus weer wordt opgebouwd, niet een nieuwe persoon en
waarom moeten wij dan voor zijn lot zoveel belangstelling koesteren?
Bikshou: Uit liefde, zo niet uit eigenbelang. Het kind, op hetwelk
de ouders de samenstellende beginselen van zijn karakter over brengen, is ook
een persoon, verschillend van zijn verwekkers. En houden desalniettemin deze
zich ook niet met zijn toekomst bezig? Blozen zij niet bij de gedachte aan de
misslagen, die hij kan begaan? Voelen zij zich niet voordat zij weerstand bieden
aan verleidingen, dat zij hun gebreken verbeteren en dat zij trachten, zich
beter te maken, met het oogmerk, om aan hun mogelijk nageslacht edeler neigingen
over te leveren en verhevener voorbeelden?
Deken: Dit zijn dan de grote waarheden die de Boeddha ontdekte
onder de boom der kennis. Een volkomen helderheid daalde op hem neer en hij
uitte deze woorden: 'Gelukkig hij, die de waarheid kent, die geen enkel wezen
kwaad doet, voor wie elke hartstocht en elke begeerte een einde genomen heeft.
Niemand, zelfs geen God, kan de overwinning van hem, die zichzelf heeft
overwonnen, in een nederlaag veranderen'.
Toen onderging hij een laatste beproeving: In het bezit van de hoogste
waarheid, stond het hem vrij terstond het Nirwana binnen te treden. 'De
waarheid, die ik heb ontdekt', aldus overdacht hij, is diepzinnig, bevredigend
en verheven, maar duister en moeilijk te begrijpen. Waartoe dient het, om de
wereld te onderwijzen, hetgeen ik verworven heb ten koste van zware strijd? Men
zal mij geenszins geloven en ik zal het ogenblik van mijn Bevrijding slechts
vertraagd hebben’. Maar terstond richtte hij zijn blikken op de lijdende
mensheid en hij verweet zich zijn aarzeling als een fout. 'Ik dacht', zei hij,
'aan mijn eigen moeite. Doch ik wil de poorten van Nirwana voor allen
openzetten; zij die oren hebben, zullen mij horen en mij geloven'. Vervolgens
begaf hij zich op weg naar Benares en deed er voor de eerste maal het Rad van de
Wet draaien.
De Ceremoniemeester geleidt de neofiet bij het Rad en laat hem het in
beweging brengen, waarna hij hem voor het altaar laat plaatsnemen.
Deken: Eerwaarde Bikshou, welke les is ons gegeven door de Boeddha,
die boven de verheven rust de moeite en de worsteling van het apostelschap
verkoos?
Bikshou: Hij heeft ons geleerd, dat alvorens aan zichzelf te
denken men eerst op de belangen van anderen moet letten, dat zelfs boven de
kennis, de liefde staat, dat van alle middelen om de beperkingen van de
persoonlijkheid te doen verdwijnen de zelfverloochening de meest doeltreffende
is, dat het ware middel, om, de zelfzuchtige wil en handeling te onderdrukken,
is het beoefenen van het tegendeel, en dat het beste middel, om, zich te
verootmoedigen, is toewijding. 'Zoals ik tot heden mijn naaste behandelde, zo
zal ik mij behandelen. Zoals ik mij behandelde, zo zal ik mijn naaste
behandelen'.
Deken: Daardoor is de Verlichte de Verlichter geworden, de Boeddha de
stichter geworden van een godsdienst, gegrondvest op kennis, verdraagzaamheid en
liefde, daardoor wordt zijn aandenken nog vereerd, na vijf en twintig eeuwen,
door vierhonderd miljoen mensen, aan wie hij de wet geleerd heeft hunner
plichten en de genezing van hun lijden.
Zachte muziek.
De Ceremoniemeester buigt zich voor de beeltenis van Boeddha en ontsteekt het
wierookvat.
Deken: De Brahmanen trachten meer dan eens hem in verwarring te
brengen door strikvragen.
1e Brahmaan: Is er een werkelijkheid achter de
verschijnselen?
Stilte
2e Brahmaan: Is er niets achter de verschijnselen?
Stilte
1e Brahmaan: Is het Ik blijvend?
Stilte
2e Brahmaan: Is het Ik vergankelijk?
Stilte
1e Brahmaan: Moeten wij aannemen, dat de wereld
oneindig en eeuwig is?
Stilte
2e Brahmaan: Moeten wij aannemen, dat de wereld
begrensd en voorbijgaand is?
Stilte
1e Brahmaan: Is het Nirwana het niet zijn?
Stilte
2e Brahmaan: Bevat het Nirwana een toestand van bestaan
in zich?
Stilte
1e Brahmaan: Meester, waarom zwijgt gij?
2e Brahmaan: Meester, waarom bewaart gij het
stilzwijgen?
Deken: Het zoeken naar die dingen brengt geen stap nader op het
Pad tot Vrede en Verlichting. Wat zou geschieden, indien een gewonde zijn wond
niet wilde laten verbinden, alvorens te weten, hoe de man heet, die men heeft
getroffen, tot welke familie hij behoort, of hij groot of klein is, en waarmee
hij gewapend was? De man zou sterven aan zijn verwonding. Evenzeer als de grote
zee, o leerlingen slechts door één smaak doortrokken is, de smaak van het
zout, evenzeer is onze leer doortrokken van één zuurdesem, het op de voorgrond
stellen van de Bevrijding.
De prediking van de Boeddha duurde 44 jaren. Omringd door leerlingen, bracht
hij de drie wintermaanden in enig klooster of kluizenarij door, met overpeinzen
en onderricht geven, vervolgens, wanneer het regenjaargetijde eindigde, ging hij
over bergen en door dalen aan de toenemende menigte de Goede Wet onderwijzen,
die zich niet ophoudt met onderscheiding van Kaste, noch met onderscheiding van
Sekte. Zijn werken werden teboekgesteld in de verschillende onderafdelingen van
de Tripitaka, de Drievuldige Mand, die de voornaamste heilige verzameling van
het Boeddhisme uitmaakt. Weldra waren zijn volgelingen talrijk genoeg, dat de
Meester met hen een Broederschap kon tot stand brengen. Toen de Boeddha de
ouderdom van 80 jaren bereikt had, voelde hij het einde van zijne levensloop
naderen. 'Ik heb mijn leer geopenbaard', zei hij tot zijn leerlingen, 'zonder
enige geheimhouding. Ik ben een grijsaard die aan het eind van zijn levensweg is
gekomen. Zijt in het vervolg uw eigen lichtbakens. Zoekt uw steun in niemand
anders, doch stelt uw toevlucht in de Waarheid alleen'. De leerlingen evenwel
begonnen te weeklagen.
'Heb ik u niet geleerd", zei hij tot hen, 'dat het in de natuur der
dingen ligt, zelfs van die ons het naast aan het harte liggen en het dierbaarst
zijn dat wij ervan moeten afstand doen? Hoe zou het mogelijk zijn, dat ik zou
blijven, wanneer al wat geboren is of is samengesteld in zich de kiem bevat van
noodzakelijke ontbinding?'
Aangekomen aan de schaduwrijke oevers van de rivier Hiranyavarti, legde hij
zich neer om te sterven, het hoofd gekeerd naar het Zuiden, terwijl een
bloemenregen neerviel en hemelse melodieën zich lieten horen.
Zachte muziek.
'Ananda', sprak hij tot zijn geliefkoosde leerling, 'zucht niet, wordt niet
moedeloos. Misschien denkt u: Het woord heeft zijn Meester verloren. Doch de
leer en het voorschrift, die ik heb onderwezen, zullen uw Meester zijn, wanneer
ik zal zijn heengegaan'. Enige ogenblikken later fluisterde hij nog: 'In
waarheid, ik zeg het u, alles wat geschapen is, is vergankelijk. Worstel zonder
ophouden'. Toen ging hij zacht het Nirwana binnen. Bij het aanbreken van de dag
gaven de edelen uit de buurt hem een Koninklijke uitvaart; vervolgens
verspreidden zich zijn leerlingen over India en de naburige landen om zijn
voorschrift in praktijk te brengen en zijn leer te verspreiden. 'Laat u niet
ophouden', had hij hen gezegd in een van zijn laatste onderrichtingen, 'door de
eer te bewijzen aan mijn lichaam; denkt liever eraan mij te volgen op het Pad
der Volmaaktheid'.
Muziek.
Deken: In de loop der volgende eeuwen slopen veel zwakheden,
vooroordelen en bijgeloof binnen onder de getrouwen van de Boeddha. Maar er zijn
enige groepen overgebleven, die de herinnering aan de Meester en zijn leer
ongeschonden hebben bewaard en nog steeds die zuivere godsdienst beoefenen,
waarvan hijzelf deze bepaling heeft gegeven: 'Zich onthouden van elke zonde, de
deugd deelachtig worden het hart zuiveren, dat is de godsdienst van de Boeddha'.
Deze leer kent u nu, bent u bereid om die in praktijk te brengen?
Neofiet: Wij stellen ons vertrouwen in de Meester, de Wet en de
Broederschap.
Deken: In Orde, Broeders! Laat de neofiet nader treden! Verbindt
u u, om u te onthouden van daden, die de zedenleer afkeurt?
De neofiet antwoordt.
Bent u bereid, om uw naasten lief te hebben evenzeer en meer dan uzelf?
De neofiet antwoordt.
Is er onder de leden der Broederschap iemand, die bezwaar maakt tegen de
toelating van deze nieuweling?
Indien niemand het woord vraagt, laat hij de neofiet naderbij treden en
droppelt hem vijf druppels gewijd water op het hoofd, met de woorden:
Thans bent u aan de andere oever aangekomen. Wees welkom in het Drievuldige
Toevluchtsoord.
Hij overhandigt een koord aan de neofiet.
Moge dit koord u dienen tot het beteugelen van uw hartstochten.
Hij overhandigt een degen.
Moge in uw handen dit wapen ophouden een werktuig van verwoesting te zijn.
Moge het de zedelijke kracht voorstellen, waarmee u u wapenen moet om de
verzoeking te bestrijden.
Hij plaatst hem een kroon met negen punten op het hoofd.
De ware heerschappij is die, welke de mens over zijn zinnen uitoefent.
U maakt in het vervolg deel uit van de Broederschap. U zult de titel dragen
van Heer van Mededogen. Laat ons nooit erover blozen, dat wij u die gegeven
hebben.
Mij blijft nog over u de Woorden, Tekens en Aanrakingen van deze Graad mede
te delen.
Ordeteken: De rechterhand op de rechterheup brengen.
Teken: De rechterhand in de vorm van een driehoek boven de ogen brengen.
Noodteken: De beide armen boven het hoofd kruisen, de handen geopend, de
duimen naar buiten, onder de woorden: Helpt mij, kinderen der waarheid.
Paswoord: Om! mani padme om (De parel in de Lotus, amen)
Heilig Woord: Aum (zo zij het)
Gang: drie gelijke passen, te beginnen bij de linkervoet.
Slagen: *** ***** *******.
Leeftijd: 81 jaar
Cordon: groen, wit, rood, om de hals gedragen. Schootsvel: rood, met wit
omzoomd; in het midden een dubbele wit en groen gekleurde gelijkzijdige
driehoek, de omslag rood, omzoomd met wit.
Juweel: een gouden gelijkzijdige driehoek,, waarin een klein Rad.
Broeders, laat ons de nieuw-aangenomene verwelkomen met het teken en de
slagen. Ziet naar mij!
Het teken en de slagen worden gegeven.
De gewesten in rust!
Instructie
Deken: Welke zijn de drie grote plichten van de Heer van
Mededogen?
Bikshou: Eerbied te bewijzen aan de Boeddha, de voorschriften van
de Broederschap op te volgen en het Rad van de Wet te doen draaien.
Deken: Hoe bewijzen wij eerbied aan de Meester?
Bikshou: De Boeddha heeft elke afgodsdienst verboden.
Het echte Boeddhisme bevat geen aanbidding noch gebed. De Goden, indien die
bestaan, zijn slechts wezens, die evenals wij aan de wetten van Karma zijn
onderwerpen. Karma zelf is een abstractie, en wat de Boeddha betreft, hij zou
ons niet kunnen horen, daar hij het Nirwana is ingegaan. 'Na de ontbinding van
het lichaam', zei hij zelf, 'zullen noch de mensen noch de Goden de Meester meer
zien'.
Deken: Toch rust op ons de plicht om te tonen, dat wij voor de
nagedachtenis van de verdwenen Wijze de dankbaarheid des harten en de eerbied
van ons denken bewaard hebben.
De Deken en de Ceremoniemeester leggen bloemen op het altaar, buigen voor het
beeld van de Boeddha nemen dan weer hun zetels in. Orgelmuziek.
Deken: Eerwaarde Bikshou, welke zijn de voorschriften van de
Broederschap?
Bikshou: Het zijn de beginselen van de algemene zedenleer en in
het bijzonder de zeven verheven deugden van het Boeddhisme.
Deken: Welke zijn deze deugden?
Bikshou: Liefde, Reinheid, Gelatenheid, Geduld, Moed, Bespiegeling
en Kennis.
Deken: Waarom wordt de Liefde het eerst genoemd?
Bikshou: Omdat zij aan alle andere bestaan en leven verleent.
Deken: Wat moet men verstaan onder de uitdrukking: Het Rad van de
Wet doen wentelen?
Bikshou: De waarheden verspreiden, waarvan de beoefening tot
Bevrijding leidt.
Deken: Hoe doet men dit Rad wentelen?
Bikshou: Door onderricht en voorbeeld.
Deken: Hebben wij het recht om aan hen, die weigeren ons
onderricht aan te nemen, het op te dringen?
Bikshou: Neen! Het Boeddhisme is gegrondvest op verdraagzaamheid.
Hoort het gebod, dat de vrome Koning Açoka liet beitelen, 25 eeuwen geleden, op
de rotsen van India, waar de tekst nog heden te lezen is, als een les en een
verwijt aan de Europese beschaving:
'Piyadasi, de door de Goden beminde Koning, eert elk geloof en de
onderwijzers van alle godsdiensten. Men moet nooit het geloof van anderen
misprijzen, dan zal men nooit iemand onrecht doen'. 'Er zijn zelfs
omstandigheden, waarin men in een ander het geloof moet eren, dat men niet
deelt. Door aldus te handelen, versterkt men zijn eigen geloof en dient men dat
van een ander. Mogen de volgelingen van elke leer rijk zijn in wijsheid en
gelukkig door de deugd'.
Deken: Hoe heeft de Boeddha zelf door zijn voorbeeld getuigd?
Bikshou: Door zijn plaats te hernemen in de strijd voor het heil
der mensen, terwijl hij zich voorgoed had kunnen onttrekken aan de kringloop van
het bestaan.
Deken: Zeg ons nu, mijn Broeder, wat wij uit het Boeddhisme moeten
putten?
Bikshou: De overtuiging van de betrekkelijkheid en
vergankelijkheid van alle eindige dingen, met uitzondering van de wetten, die
voorzitten bij de bewerktuiging van het heelal; het begrip van de algemeenheid
van de smart en van de ernst des levens, het zich losmaken van de begeerten en
hartstochten; het medelijden met alle wezens en de toewijding aan het welzijn
der mensheid.
Deken: Heeft de Boeddha voorgangers gehad?
Bikshou: Ja, in grote getale, in alle werelden en in alle eeuwen.
Telkens wanneer in een maatschappij onwetendheid, zwakte of onrechtvaardigheid
de maat der smart en der wanhoop hebben doen overlopen, is er een Boeddha verschenen, die zijn tijdgenoten meer onderricht, gelukkiger en beter, heeft
nagelaten.
Deken: Zal de Boeddha opvolgers hebben?
Bikshou: Ja, de Bodhisattvas, die bij tussenpozen in de wereld
zullen verschijnen, zolang niet alle wezens in volmaking zullen zijn gegaan.
Deken: Hoe heet de eerstvolgende Boeddha?
Bikshou: De Boeddhisten hebben hem de naam Maitreya gegeven.
Deken: Aan welke tekenen zullen wij hem herkennen?
Bikshou: Volgens de Noordelijke Boeddhisten is hij een blanke,
volgens de Zuidelijke Boeddhisten een geel gekleurde. Men stelt hem voor, niet
op Oosterse wijze, neergehurkt, doch gezeten op Europese wijze, beurtelings het
teken van onderricht en dat van mededogen maken. Aan zijn zijde bevindt zich een
witte bloem met gouden hart.
Deken: Wat zal de zending zijn van de eerstvolgende Boeddha?
Bikshou: De Wet heeft haar grondvesten verloren. Onze Maatschappij
lijdt met toenemende hevigheid aan gebrek aan evenwichtigheid, die ons bedreigt
met een ware geestelijke en zedelijke wetteloosheid. De aanhoudende ontwikkeling
van de rijkdom heeft geen paal en perk kunnen stellen aan het lijden der massa.
Het merendeel der sociale geneesmiddelen, die men aanprijst, hebben slechts de
strekking, om de ondernemingsgeest en de vrijheid der individuen onbepaald te
beperken.
Wij hebben geen ideaal, geen eenheid van bedoeling, noch in de Kunst noch in
de letterkunde, noch, wat ernstiger is, in onze ethische opvattingen.
Van de twee grote gegevens, die zij beide evenzeer nodig hebben, om een
redelijke opvatting op te bouwen van het heelal en de maatschappij, brengt het
ene, de wet van evolutie, samenhang en noodzakelijkheid mede, het andere het
plichtsbesef, brengt vrijheid en verantwoordelijkheid mede. Zij zijn als het
ware de twee uiteinden van een keten, waarvan de tussenliggende schakels aan
onze waarneming ontgaan. Opdat aan die onregelmatige toestand een einde gemaakt
wordt, daarom verlangen wij naar de komst van een Boeddha, die de harmonie in de
zielen en de vrede tussen de klassen zal herstellen, die de Wet van de plicht en
de gevolgtrekkingen der wetenschap met elkaar zal verzoenen, die de ware
vrijheid zal verzekeren, die ons eindelijk, met het vooruitzicht op een
vooruitgang zonder einde in het individu en in de maatschappij, de bron weer zal
openen van de grote verwachtingen en van de levenswekkende geestdrift.
Deken: Van waar zal die Zaligmaker komen?
Bikshou: Dat weet niemand. Misschien is hij reeds in ons midden.
Deken: Welke naam hij moge dragen en vanwaar hij moge komen, hij
zal altijd welkom zijn.
De Eerwaarde Arhat heeft het woord.
De Redenaar levert een bouwstuk op in de geest van deze graad.
De armenbus gaat rond.
Sluiting
Deken: Wanneer zijn de Heren van Mededogen gewoon hun arbeid te
eindigen?
Bikshou: Bij het aanbreken van het schone jaargetijde.
Deken: Waarom?
Bikshou: Omdat dan het ogenblik gekomen is, om zich op weg te
begeven, om het goede woord uit te zaaien.
Deken: Welke tijd is het?
Bikshou: Het regenjaargetijde is geëindigd. De zomer begint.
Deken: Laten wij ons dan in de wereld verspreiden, en een einde te
maken aan de smart, steeds ons de laatste bezwering van de stervende Boeddha voor ogen stellende: 'Worstelt zonder ophouden'.
Ziet naar mij Broeders, geeft het teken. Laat ons een Maçonniek applaus
brengen aan de Boeddha's, zowel die zullen zijn als aan die waren.
De slagen worden uitgevoerd.
Deken: De bijeenkomst is gesloten. Laten wij heengaan in vrede.