Dit Rituaal dateert uit de eerste helft van de negentiende eeuw. In deze graad wordt in Nederland niet gewerkt. Dit Rituaal vertoont grote overeenkomsten met het Rituaal dat gebruikt wordt in de Orde van Vrijmetselaren onder het Heilig Koninklijk Gewelf. In die Graad wordt wel in Nederland gewerkt.
Opening
D\ M\
: Broeder Inspecteur, waar bevinden wij ons?
Insp\ :
Wij zijn in het midden, de meest gewijde plaats ter wereld.
D\ M\
: Hoe bent u hier terecht gekomen?
Insp\ :
Als gevolg van de Voorzienigheid.
D\ M\
: Verklaar mij dit eens nader?
Insp\ :
Ik heb gewerkt in de aloude ruïnes van de Tempel van Henoch. Ik ben
doorgedrongen in de negen onderaardse Gewelven. Ik heb de Driehoek opgenomen
waarvan de Opperste Bouwmeester des Heelals had beloofd aan de Heilige
Aartsvaders dat Hij hem in de loop van de tijd zou laten vinden.
D\ M\
: Wat is dat voor een Driehoek?
Insp\ :
Een Driehoek vervuld van een Groot Licht, waarop door Henoch de grootse
en geheimzinnige Naam van de Opperste Bouwmeester des Heelals was gegraveerd.
D\ M\
: Wie bent u?
Insp\ :
Ik ben die ik ben, mijn naam is Jabulum.
D\ M\
: Kent u de juiste uitspraak van de Naam van de Opperste Bouwmeester
des Heelals?
Insp\ :
Het is een gewijde Naam, die alleen wordt gekend door de Groot Uitverkoren
Volmaakt Verheven Vrijmetselaars.
D\ M\
: Wat is uw rang?
Insp\ :
Salomo en de Koning van Tyrus hebben mij, als beloning voor mij toewijding
en volharding, verheven tot deze Graad, tezamen met Joabert en Stolkin,
mijn metgezellen.
D\ M\
: Hoe zijn uw Woorden, Tekens en Aanrakingen?
Insp\ :
Het eerste Teken is dat van bewondering: men heft de handen ten hemel,
buigt het hoofd enigszins naar links, knielt op een knie.
Met het tweede Teken zinkt men op beide knieën.
De Aanraking geschiedt door de handen onder de oksels van de Broeder
te brengen alsof men hem wil helpen opstaan.
Het Woord is Toub Banai Amalabec.
D\ M\
: Wat beduiden die Woorden?
Insp\ :
Zij betekenen: Jabulum is een goed Vrijmetselaar, hij moet beloond worden.
D\ M\
: Is er nog iets wat u verlangt?
Insp\ :
Ja. De Verheven Vrijmetselarij die bekend staat onder de naam Vervolmaking,
ofwel Eeuwigdurend Geluk.
D\ M\
: De Opperste Bouwmeester des Heelals zal eens toestaan dat
u zult worden beloond en dat uw verlangen wordt ingewilligd.
Insp\ :
Amen. Amen. Amen.
Gebed
D\ M\
: O Opperste Bouwmeester des Heelals! Alom aanbeden God! Wil
zo goed zijn om onze begeerten te onderzoeken op dit ogenblik waarop wij
uw Goddelijke Goedheid afsmeken. In u is de ware Wijsheid waar wij naar
haken en waartoe wij niet kunnen geraken zonder uw gunst. Die Wijsheid
moet leiden tot de Schoonheid van de Tempel die wij u gaan wijden. Dat
wil dus zeggen, wees zo goed om Zelf onze harten te zuiveren waarin wij
hopen dat u voortdurend zult wonen.
De Driewerf Machtige slaat ** ***, hetgeen
wordt herhaald door de Koning van Tyrus en door de drie Officieren. Vervolgens
knielen de beide Koningen voor de Driehoek, in het Teken van Bewondering.
Daarna helpen ze elkaar opstaan. Alle Broeders volgen hen hierin, zodra
de Driewerf Machtige een slag heeft gegeven.
D\ M\
: Broeder Inspecteur, verwittig de Broeders dat de Koninklijke
Loge is geopend.
Insp\ :
Broeders, op last van de Driewerf Machtige verwittig ik u dat de Koninklijke
Loge is geopend.
Aanneming
Het aantal kandidaten dat tegelijkertijd moet
worden aangenomen bedraagt drie. Als er geen drie kandidaten zijn, vullen
Broeders, die deze Graad al hebben bereikt het aantal aan.
De kandidaten bevinden zich in een zijkamer,
ter hoogte van het valluik. Zij kloppen daar aan als Grootmeester Architect.
Er wordt gevraagd wie daar aanklopt; ze antwoorden
dat ze willen worden aangenomen tot Ridder van het Koninklijk Gewelf. Dat
wordt doorgegeven door het valluik.
Insp\ :
Dat is nog niet mogelijk, maar ik zal de Opperste Bouwmeester des Heelals
smeken om het toe te staan.
De kandidaten vragen het nogmaals en krijgen
hetzelfde antwoord. Na het derde verzoek krijgen de kandidaten toestemming
om binnen te gaan.
De Inspecteur neemt de eerste kandidaat, geleidt
hem naar het luik: Bent u bereid af te dalen naar het midden
van de aarde om schatten te zoeken?
Kand\ :
Jawel.
De Inspecteur doet hem een koord om zijn lichaam
en als het luik wordt geopend, laat hij hem drie maal zakken. De Inspecteur
laat de kandidaat vervolgens knielen bij de Driehoek, in het Teken van
Bewondering. Het luik wordt weer gesloten. De tweede en derde kandidaat
worden op gelijke wijze behandeld en als ze tenslotte alle drie geknield
zitten, worden de kaarsen rondom de Driehoek aangestoken en in vijf groepen
van vijf geplaatst.
D\ M\
: De Opperste Bouwmeester des Heelals heeft u bovenmate begunstigd.
Hij heeft u gekozen om de kostbaarste schat van de Vrijmetselarij te ontdekken;
u bent zijn uitverkorenen. Ik wens u daarmee geluk. Komt naderbij om de
allerplechtigste Gelofte af te leggen zodat ik u kan belonen voor uw arbeid
en inspanning.
Gelofte
Ik, …, beloof en zweer op de meest onherroepelijke en plechtige wijze,
op de Heilige Bijbel en aan de Zeer Machtige, Rechtvaardige, Verschrikkelijke
en Zeer Barmhartige Opperste Bouwmeester des Heelals, om mijn toewijding
te verdubbelen en om liefde te koesteren voor mijn Broeders die zijn toegelaten tot
deze Koninklijke Graad.
Ik beloof dat ik nimmer enig Broeder in deze Graad zal aannemen zonder
volledige instemming van deze Loge.
Ik beloof dat ik nimmer de Woorden zal geven aan minder dan drie Broeders
en dan alleen als ik ze van tevoren behoorlijk heb onderzocht en mits ik
daartoe ben gemachtigd door bevoegd gezag. Ingeval er een loge van het
koninklijk Gewelf moet worden opgericht, zal ik daaraan zeker niet meewerken
noch ook die bijwonen, als dat niet tenminste op 25 mijl afstand geschiedt
van een andere, wettig geconstitueerde en regelmatige Loge van het Koninklijk
Gewelf, tenzij ik ertoe word gemachtigd door een Groot Inspecteur of zijn
gedeputeerd.
Ik beloof om nimmer een Broeder in deze Koninklijke Graad aan te nemen
als hij niet op regelmatige wijze door de voorafgaande Graden is gegaan,
en als hij geen lid is geweest van een regelmatige Loge en als hij geen
bewijzen heeft gegeven van zijn toewijding, ijver en standvastigheid in
de Vrijmetselarij en getuigd heeft van liefdadigheid en welwillendheid
jegens zijn Broeders.
Ik beloof bovendien om mij te onderwerpen aan de Wetten, Statuten en
Reglementen die zullen worden goedgekeurd in deze Eerwaarde Koninklijke
Loge.
Ik beloof ook nog dat ik mij met hernieuwde ijver aan de Koninklijke
Kunst en aan de vriendschap voor mijn Broeders zal wijden en dat ik deze
Koninklijke Loge nooit zal verlaten zonder de uitdrukkelijke toestemming
van de Driewerf Machtige Grootmeester en zijn Officieren.
Ik beloof dat ik nooit de vrouw van mijn Broeder zal verleiden, noch
zijn zuster, noch enig familielid.
Ik beloof dat ik altijd de Raden van prinsen van Jeruzalem en van het
Koninklijk Geheim zal beschouwen als de Soevereine Hoofden van de Vrijmetselarij
als zij zijn voorzien van schriftelijke volmacht, en dat ik hun opdrachten
zal aanvaarden.
Wanneer ik mijn verplichtingen zou verzaken dan stem ik er in toe om
alle straffen te ondergaan van mijn vroegere Geloften, en dat mijn lijk
als prooi voor de verscheurende dieren wordt geworpen.
Moge de Opperste Bouwmeester des Heelals mij bijstaan in Rechtvaardigheid
en Gerechtigheid.
Historisch Bouwstuk
D\ M\
: Om de geschiedenis van de Vrijmetselarij te vervolgen, waarvan
enige gedeelten u bekend zijn, is het nodig om u bekend te maken met wat
er eeuwen geleden is geschied.
Henoch, zoon van Jared, was in het zesde geslacht van Adam. Hij leefde
in de vrede en de liefde van de Heer, Die hem in een droom verscheen, tot
hem sprak door ingeving en hem het volgende meedeelde: "Aangezien je Mijn
Naam wilt te weten komen, volg Mij en Ik zal je hem bekendmaken."
Terstond verscheen er een berg die tot de hemel reikte. Henoch werd
daar boven op gebracht. God toonde hem een driehoekige gouden plaat die
werd verlicht door de schitterende lettertekens J H V H, Zijn gezegende
Naam, en Hij droeg Henoch op, die Naam nooit uit te spreken.
Vervolgens meende Henoch loodrecht onderaards af te dalen, door negen
Gewelven, en in het negende Gewelf zag hij diezelfde plaat met dezelfde
stralende lettertekens die hij eerder had aanschouwd.
Henoch, vervuld van de Geest van de Almachtige God stichtte te Zijner
Ere een onderaardse Tempel, met negen Gewelven onder elkaar, zoals hem
in de droom was verschenen.
Methusalem, zijn oudste zoon, werd benoemd tot bouwmeester van die
Tempel, zonder evenwel de redenen te kennen waarom die werd gebouwd in
het land Kanaän, dat later werd tot het Beloofde Land en daarna Jeruzalem
ofwel het Heilige Land.
Henoch maakte daarna een driehoekige gouden plaat, met zijden van één
el, en verrijkt met de kostbaarste edelstenen.
Hij liet deze verzinken in een agaten plaat van gelijke vorm, bracht
die over naar het negende Gewelf, en graveerde toen dezelfde lettertekens
bovenop als de Opperste Bouwmeester des Heelals hem had laten zien. Het
geheel plaatste hij op een wit-marmeren voetstuk, eveneens driehoekig.
Nadat Henoch de onderaardse Tempel had voltooid, verscheen de Opperste
Bouwmeester des Heelals hem opnieuw en zei tot hem: "Maak een valluik van
één enkele steen op het eerste Gewelf en maak daarop een
ijzeren ring vast om de steen te kunnen optillen als de tijd daar is, want
ik moet al hetgeen ademhaalt op aarde gaan verdelgen.
Het gehele Gewelf was ook voltooid en zorgvuldig afgesloten, zodanig
dat niemand erin kon doordringen behalve Henoch, die weet had van de kostbare
Schat en die de enige was die de ware uitspraak kende van de Grote Naam
van de Opperste Bouwmeester des Heelals.
De verdorvenheid van het menselijke ras nam hand over hand toe. God
verbreidde over de aarde de algehele vernietiging.
Henoch voorzag dat de kennis van de vrije kunsten voor altijd verloren
zou kunnen gaan door de Zondvloed die moest komen. Hij wilde toch de voornaamste
grondslagen van de Wetenschappen bewaren voor het verre nageslacht en voor
degenen die het God beliefde te redden. Hij richtte daarom twee grote Kolommen
op op de hoogste berg. De ene was van brons om tegen water bestand te zijn.
De andere was van wit marmer om vuurbestendig te zijn. Op de marmeren Kolom
graveerde hij bepaalde hiërogliefen om zoveel mogelijk te laten begrijpen
dat niet ver van daar, in onderaardse gewelven zaken verborgen waren die
aan de Opperste Bouwmeester des Heelals gewijd waren.
Op de bronzen Kolom graveerde hij de beginselen van de vrije kunsten
en in het bijzonder die van de Filosofische Vrijmetselarij.
Methusalem was de vader van Lamech en Lamech was de vader van Noach,
een vroom en godvruchtig man. Zijn deugden bezorgden hem de gunsten van
de Eeuwige, Die tot hem zei: "Ik wil het mensdom straffen met een Zondvloed.
Bouw een Ark, waarin plaats is voor je hele gezin en ook ruimte om daarin
een paar op te nemen van alle levende dieren. Jij, je familie en die dieren
zullen de enigen zijn die worden gered van de algehele bestraffing die
ik wil opleggen."
Hij gaf hem daarbij een ontwerp voor de bouw van de Ark. Noach had
100 jaar nodig voor de bouw van de Ark. Hij was toen ongeveer 600 jaar
oud, zijn zoon Sem 99. Het was kort vóór de dood van zijn
vader Lamech, die 777 jaar oud was. Er was toen geen van de aartsvaderen
sinds Adam meer in leven, behalve Methusalem, de grootvader van Noach;
die stierf op een leeftijd van 969 jaar, enige tijd vóór
de Zondvloed, en zijn zoon Lamech nog vijf jaar eerder.
De Zondvloed had plaats op 17 november van A\
M\ 1536. Hij vernietigde alles, met inbegrip
van de prachtigste monumenten, en ook de marmeren Kolom die Henoch had
opgericht op Gods wil. Die van brons weerstond de kracht der wateren en
daardoor werden de grondslagen van de Vrije Kunsten en van de Beschouwende
Vrijmetselarij aan het nageslacht overgeleverd.
De Bijbelse geschiedenis leert ons dat Mozes werd geliefd en gekoesterd
door God, Die tot hem sprak op de berg Sinaï nabij het Brandend Braambos.
Hij deelde hem daar de Goddelijke Geboden mee op stenen tafelen en vernieuwde
met hem Zijn Verbond door hem de juiste uitspraak te leren van Zijn Naam,
waarmee Hij altoos verkoos te worden aangeroepen. Op dat ogenblik vroeg
Mozes: "Wie bent u?" Waarop God antwoordde: "JeHoVaH is mijn waren Naam.
Ik ben de sterke en naijverige God. Groot en Waarachtig."
De uitspraak van dit Woord raakte verminkt in de loop der tijden in
verschillende overleveringen, want God had Mozes en zijn nakomelingen verboden
om hem ooit uit te spreken. Maar toen vond het nageslacht het, gegraveerd
in een gouden plaat. Dezelfde geschiedenis leert ons dat, toen de Israëlieten
het Beloofde Land bezaten, zij zich erg hebben ingespannen om het te vinden.
Zoals bekend kon David de Tempel voor de Heer niet bouwen; die eer
werd voorbehouden aan Salomo, zijn zoon. Dat was de meest wijze van alle
Koningen en hij herinnerde zich de belofte die God aan Mozes had gedaan,
dat Zijn Naam op het juiste moment zou worden weergevonden. Zijn wijsheid
gaf hem in dat het ogenblik niet ver meer af kon zijn, en dat hij zou worden
hervonden vóór de wijding van zijn Tempel aan de Eeuwige,
die hij maakte naar het ontwerp dat David, zijn vader, hem had nagelaten.
In het vierde jaar van zijn regering liet hij de Tempel grondvesten op
de mooiste en gezondste plaats in Jeruzalem. Bij het graafwerk voor de
fundamenten vond men de overblijfselen van een vroeger gebouw en een hoeveelheid
rijkdommen bestaande uit gouden en zilveren vaatwerk, kolommen van marmer,
jaspis, porfier en agaat, en een groot aantal edelstenen. Het geheel werd
voor Salomo gebracht. Die goede Koning veronderstelde dat er vóór
de Zondvloed een Tempel had gestaan die was gewijd aan één
of andere godheid, en hij vreesde dat de Majesteit van de Ware God zou
worden ontluisterd, liet die plaats verlaten en koos voor de vlakte van
Arauna.
De Tempel van Salomo werd gebouwd. Wij kennen die ongelukkige gebeurtenissen
die Hiram Abiff overkwamen.
Salomo liet ondergronds een kelder bouwen in de vorm van een grot en
die noemde hij het Gewijde Gewelf. In het midden daarvan liet hij een wit-marmeren
kolom opstellen die het Heilige der Heiligen van de Almachtige stutte en
die door ingeving Kolom der Schoonheid werd genoemd. Om in dat Gewijde
en Geheime Gewelf te komen moest men door een nauwe onderaardse gang onder
negen aansluitende gewelven door die verbinding gaf met het Paleis van
Salomo. In die heilige plaats onderhielden Salomo, Hiram van Tyrus en Hiram
Abiff zich over de heilige mysteriën.
Het verlies van Hiram Abiff ontnam hun die voldoening en aangezien
een tweetal niet toereikend was om het Gewijde Gewelf binnen te komen,
verkeerden zij in absolute noodzaak een derde te kiezen om het drietal
weer vol te maken.
Verscheidene Meesters, Opzieners bij de Bouw, Verheven Uitverkorenen
en Grootmeesters Architect, die vernamen dat de Koning van Tyrus in Jeruzalem
was, wisten dat Salomo bij leven van Hiram Abiff een onderaardse plaats
had die hij Gewijd Gewelf noemde. Die was alleen bekend aan de overledene
en aan de twee Koningen. Zij gingen de Koningen opzoeken en vroegen hem
om uit hun midden iemand aan te wijzen die zou worden bekend gemaakt met
die geheime plaats als de Koningen hun Verbond weer gingen vernieuwen.
Salomo antwoordde, met de handen omhoog en het hoofd gebogen: "U kunt
dat voorrecht nu nog niet genieten, maar de Opperste Bouwmeester des Heelals
zal toestaan dat u te eniger tijd datgene zult kennen waarnaar u zo vurig
verlangt."
Enige dagen daarna zond Salomo de drie Bouwmeesters Joabert, Stolkin
en Jabulum uit met de opdracht om opnieuw de ruïnes van de Tempel
te onderzoeken waar al zoveel kostbaarheden waren gevonden; hij hoopte
dat er nog wel iets zou zijn te vinden.
Zij gehoorzaamden de opdracht van Salomo en trokken erop uit. Bij het
werk ontdekte Jabulum een dikke ijzeren ring waar de punt van zijn houweel
achter bleef haken. Hij riep meteen zijn metgezellen en toen zij de zaak
bekeken veronderstelden zij dat er iets bijzonders onder moest zitten.
Ze werkten met verdubbelde ijver en toewijding en met behulp van Spade
en Houweel ruimden zij het puin op dat daar in het rond lag. Zij zagen
toen dat de ring vastzat aan een volmaakt vierkante steen. Met veel zorg
en moeite slaagden zij er tenslotte in om die omhoog te krijgen en zij
bemerkten, dat hij een zeer diepe ruimte bedekt had.
Jabulum stelde zijn metgezellen voor om daarin af te dalen. Met dat
doel bonden ze hem een koord om het lichaam en hij kwam met ze overeen
dat, als hij aan het koord zou trekken, ze hem terstond weer zouden ophalen.
Zij volgden nauwlettend wat hij hun zei. Nauwelijks afgedaald vond hij
al het eerste Gewelf, dat naar het tweede leidde en dat stond weer in verbinding
met het derde. Hij hield daar even stil om wat rond te zien, maar omdat
hij niet verder dorst te zakken trok hij aan het koord met drie rukken
en ze haalden hem omhoog. Hij vertelde hun de wonderbaarlijke zaken die
hij in het negende Gewelf had gezien. Na zijn relaas spraken zij af om
daar in af te dalen en toen zij in het negende Gewelf waren aangekomen gaven zij hetzelfde Teken en namen zij dezelfde houding aan als Jabulum. Dat
wil zeggen dat zij zodanig overdonderd waren dat zij neerknielden nadat
zij het Teken van Verrassing en bewondering maakten. Jabulum die nog steeds
neergeknield lag werd omhoog geholpen door Joabert en Stolkin terwijl die
samen spraken 'Toub Bahaby Hamal Abel', hetgeen zoveel wil zeggen als 'Jabulum
is een goed Vrijmetselaar, hij moet beloond worden.
Zij naderden vervolgens eerbiedig de gouden plaat en toen zij iets
beter keken, ontwaarden zij de lettertekens, die zij echter niet konden
ontcijferen.
Die gouden plaat was verzonken in een agaatsteen van dezelfde vorm.
Zij bewonderden hem met heilig ontzag en vermoedden dat de letters erop
de Heilige Naam van de Opperste Bouwmeester des Heelals kon zijn die toen
slechts bekend was aan Salomo, Hiram van Tyrus en Hiram Abiff. Het kwam
hun voor, dat, na de dood van laatstgenoemde, de twee Koningen niet meer
genoeg in aantal waren en dat zij de Graad niet hadden verleend aan degenen
die er op hoopten. Maar zij vertrouwden dat zij, na het vinden van deze
kostbare schat, deze Graad wel zouden bereiken. Zij besloten met elkaar
om de Kubieke Steen, waarop de plaat was aangebracht, mee te nemen en naar
Salomo te brengen.
Zij kwamen daar aan bij het aanbreken van de dag. Amper waren zij de
kamer van Salomo binnen of de beide Koningen waren zo verrast door die
kostelijke schat, dat zij terstond hetzelfde Teken van Bewondering maakten
dat de drie Vrijmetselaren hadden gemaakt in het negende Gewelf. Zij zonken
op hun knieën. Salomo, die het eerst van zijn verbazing bekwam, riep
als in vervoering uit: "Toub Bahani, Hamal Abel Jubelum."
Zij beschouwden aandachtig de lettertekens op de plaat en herkenden
dat het de Naam was van Jehovah. Maar zij wilden de uitleg alleen aan de
drie Uitverkorenen geven en zeiden hun: "De Opperste Bouwmeester des Heelals
heeft een zeer belangrijke gunst over u uitgestort. Hij heeft u gekozen
om de kostbaarste schat van de Vrijmetselarij te ontdekken. U bent Zijn
welbeminden. Ik wens u geluk en ik ga nu uw toewijding, ijver en volharding
belonen.
Ik maak u tot Ridder van het Koninklijk Gewelf. Ik beloof u bovendien
om u de verklaring te geven van de gewijde en geheimzinnige letters die
u op die driehoekige plaat getekend ziet, zodra ik een goede plaats heb
gevonden om hem onder te brengen. Ik zal u dan de hoogste en meest verheven
Graad van de Vrijmetselarij openbaren."
De Uitverkorenen maakten tegen Salomo de opmerking, dat de Woorden
die de Koning van Tyrus en hij hadden uitgesproken dezelfde waren als die
zij zelf hadden geuit in het negende Gewelf bij het aanschouwen van de
schat. Zij verhaalden al hetgeen zij hadden gezien en gedaan, en het bleek
dat dat precies overeenstemde met Woorden en Aanraking van deze Graad,
die sindsdien bekend staat als Koninklijk Gewelf.
Salomo kondigde hun voorts aan dat nu de belofte van de Opperste Bouwmeester
des Heelals was vervuld die Hij had gegeven aan Noach, Mozes en David,
zijn vader. Eens zou Zijn Ware Naam worden gevonden op een gouden plaat,
en onder die Naam wilde Hij worden aangeroepen. Men mocht de Naam wel opschrijven
als vertroosting, maar men mocht hem nimmer uitspreken, en de geschreven
letters alleen maar spellen met de grootst mogelijke voorzichtigheid. Hij
zei hun verder nog: "U weet dat het Woord van de Meesters is verloren gegaan
bij de Tempelbouw door het droevige einde van Hiram Abiff; dat Woord is
alleen maar tot ons gekomen bij overlevering. Tot op heden is het achtereenvolgens
verminkt. Maar nu, mijn Waarde Broeders zijn wij zo gelukkig om weer te
beschikken over de juiste letters, die ons de betekenis en de ware uitspraak
zullen doen vinden. Er rest ons nu nog om u de toekomende beloning toe
te kennen wegens uw ijver en verdienste. U bent nu uitverkoren door de
hand van de Goddelijke Voorzienigheid en zo'n gunst hebt u wel verdiend."
De twee Koningen en de drie Ridders namen de kostbare schat op en gingen
naar het Gewijde Gewelf langs de negen Gewelven die slechts aan hen bekend
waren. Zij kwamen bij de Kolom der Schoonheid en werkten samen om de plaat
in te metselen op het voetstuk. De twee Koningen waren zeer verheugd en
hanteerden de Troffel met veel genoegen. Toen zij het werk af hadden knielden
zij allen en brachten een eerbewijs aan de Opperste Bouwmeester des Heelals
en dankten Hem voor de grote gunst die Hij hun had verleend. De schittering
van de plaat en de straling van de diamanten en robijnen waarmee hij was
versierd waren voldoende om het vertrek te verlichten. Een ander licht
had men niet nodig. Meteen na de gedane arbeid verleenden de Koningen hun
de Graad van Groot-Uitverkoren Volmaakt Verheven Vrijmetselaar en gaven
de verklaring van het Gewijde Woord op de driehoekige plaat, hetgeen de
meest gewijde Naam van de Almachtige bevatte. Salomo zei hun ook dat dit
de enige Naam was, waarmee Hij wilde worden aangeroepen.
De twee Koningen veranderden de naam van het Geheime Gewelf in Gewijd
Gewelf, welke alleen bekend mocht zijn aan Groot-Uitverkoren Volmaakt Verheven
Vrijmetselaren.
De wijze van uitspreken van de naam gaat als volgt: Neem er goede nota
van dat het aantal samenstellende letters van de Woorden, over welke Graad
ook verspreid, altijd een geheimzinnig maçonniek getal is, en dat
men de uitspraak pas krijgt bij het bereiken van de Graad van Vervolmaking.
Jod
God
Jao
Sterke God
Jah
Machtige God
Haiah Hij is geweest
Elion
Zeer Hoge
Jahob Eeuwige God
Adonai O Gij Enige, Eeuwige
Schadai Die Zichzelve genoeg is
Jehovah Schitterende God
Hekehanan Gods barmhartigheid
El Sebaoth Heer der Heerscharen
Johabulum Mijn Geloof is in God.
De drie nieuwe Broeders, Jabulum, Joabert en Stolkin legden hun Gelofte
aan de Opperste Bouwmeester des Heelals en aan de Koningen af om nooit
het Heilig Woord in zijn geheel uit te spreken en om nooit een Vrijmetselaar
tot deze verheven Graad toe te laten zonder dat hij bewijzen zou hebben
gegeven van zijn ijver en van zijn gehechtheid aan de Orde, en zonder dat
dezelfde plechtigheden ter herdenking van de roemrijke geschiedenis van
de Goddelijke Driehoek nabij het Brandend Braambos vanwaaruit God dat Woord
aan Mozes heeft gegeven.
Het aantal Groot-Uitverkorenen begon met drie. Het werd vervolgens
tot vijf uitgebreid en het bleef daar lang op gefixeerd, te weten Salomo,
Hiram van Tyrus, Jabulum, Joabert en Stolkin. Toen
de Tempel was voltooid en gewijd beloonde Salomo de twaalf Meesters die
na de aartsvaders de Twaalf Stammen van Israël hadden aangevoerd,
met de Graad van Vervolmaking. Negen andere Uitverkoren Meesters die zich
door hun gedrag hadden onderscheiden werden gekozen en vormden een Verheven
Loge van het Koninklijk Gewelf, en in een korte spanne tijds brachten zij
het tot Vervolmaking. De negen Ridders die tot het Heilig Gewelf werden
toegelaten moesten de toegangen bewaken tot de negen achtereenvolgende
Gewelven die naar het Paleis van Salomo voerden.Zij werden daar geplaatst
in volgorde van anciënniteit, de oudste het dichtst bij het Koninklijk
Gewelf en de jongste bij de toegang tot Salomo's verblijf. Hij mocht daar
alleen toegang verlenen aan de Groot-Uitverkoren Volmaakt Verheven Vrijmetselaren;
die waren verplicht om Woord, Teken en Aanraking te geven van elk Gewelf;
De Heilige Woorden van elk Gewelf waren:
1\ Jod (begin)
2\ Jaho (bestaan)
3\ Jah (God)
4\ Ehieb (allerhoogste)
5\ Eliah (kracht)
6\ Jaheb (genade)
7\ Adonaï (Heer)
8\ El Chanan (barmhartigheid Gods)
9\ Jobel (gejuich)
De Ridder die binnen het Heilig Woord gaf moest een ander Paswoord
geven, te weten Schibbolet, drie maal achtereen, met een aangeblazen klank.
Het aantal Uitverkoren Broeders beliep dus 27: Salomon en Hiram van
Tyrus; Jabulum, Joabert en Stolkin; de twaalf Meesters van de Twaalf Stammen;
negen andere Uitverkoren Meesters en een Groot Bouwmeester.
Buitendien waren er nog 3568 andere Meesters die gewerkt hadden aan
de bouw van de Tempel. Die waren afgunstig op de bovengenoemde Broeders
die zoveel voorrechten genoten. Zij zagen ze dikwijls de vertrekken van
Salomo binnengaan waar de toegang hun was verboden. Zij raakten zodanig
van jaloezie bevangen, dat zij een afgevaardigde naar Salomo zonden om
zich te beklagen en om hem te vragen waarom die 27 Meesters zo boven hen
werden voorgetrokken.
Salomo hoorde ze geduldig aan en zei tot hen heel kalm: "Die 27 Meesters
genieten de voorkeur boven u door hun ijver en vurigheid bij de arbeid.
Uw tijd is nog niet gekomen. Ga heen! God zal toestaan dat u beloning vindt
volgens uw verlangen."
Een van de afgevaardigden, weinig in zijn schik met dat antwoord, barstte
uit: "Wij hebben geen behoefte aan een hogere Graad! Als Meesters zullen
wij gaan reizen en als zodanig zullen wij ons loon ontvangen!"
Salomo, getroffen door dit antwoord, hernam het woord; vervuld van
goedheid en zachtmoedigheid wilde hij de brutale spreker niet bestraffen,
maar als door een ingeving sprak hij tot hem: "De andere Meesters hebben
de Graad van Vervolmaking verdiend omdat zij gewroet hebben in de aloude
ruïnes; zij zijn doorgedrongen in de ingewanden van de aarde, waaruit
zij onmetelijke schatten hebben tevoorschijn gebracht; die zijn gebruikt
om de Tempel des Heren te verfraaien en te sieren. Ga in vrede! Doe als
zij, werk aan de verfraaiing van de Tempel van de Almachtige en u
zult loon naar werken vinden, in overeenstemming met uw begeerten!"
De ijdele en hoogmoedige Vrijmetselaren brachten aan de anderen verslag
uit van hun missie, en gedreven door begeerte en afgunst besloten zij om
ook in de ruïnes te gaan zoeken. Zij vertrokken bij het aanbreken
van de dag. Spoedig nadat zij waren aangekomen bij de oude ruïnes
vonden ze de ring die aan de steen vastzat, en ook de ladders en de koorden.
Zij daalden met flambouwen af in de Gewelven. Maar God, die zowel hun handelwijze
als hun brutaliteit wilde straffen, wilde een blijk geven van Zijn Gerechtigheid.
Zodra de laatste was afgedaald in de Gewelven begonnen deze achtereenvolgens
in te storten zodat de herinnering aan hen verging en het Woord geheel
verloren raakte.
Salomo werd al snel op de hoogte gebracht van die gebeurtenis. Hij
zond de Broeders Jabulum, Joabert en Stolkin uit om te proberen meer bijzonderheden
aan de weet te komen. Zij vertrokken bij het ochtendgloren en toen zij
aankwamen op de plaats des onheils, zagen zij dusdanig verbazingwekkende
zaken dat zij de oorzaak daarvan niet konden bevatten.
Het was hun onmogelijk om de toestand van de Gewelven te herkennen
noch om enig overblijfsel te ontdekken van de verwaande Meesters die naar
schatten hadden gezocht. Zij veronderstelden dat ze waren opgeslokt door
de ruïnes. Ze onderzochten alles met grote aandacht en vonden enkele
stukken marmer waarop zij ook hiëroglifische tekens aantroffen. Ze verzamelden
ze om ze aan Salomo voor te leggen. Toen die alle brokstukken bijeen had
gelegd liet hij Broeders halen die de tekens zouden kunnen ontcijferen.
Van hen vernam hij dat de stenen waaronder de verwaande Meesters begraven
lagen behoord hadden tot de Tempel die Henoch had gebouwd en aan de Eeuwige
had gewijd vóór de Zondvloed. In die tijd was de Tempel verwoest
en er bleef niets anders over dan de Gewelven, in de boezem waarvan de
Driehoek was neergelegd, ofwel de Schat waarover God zo vaak had gesproken
met Mozes en David.
Salomo gaf opdracht dat de stenen naar het Heilig Gewelf moesten worden
gebracht. De naam van de Broeder die de lettertekens verklaarde was Abdamon.
Ik wek u op, Waarde Broeders, om over de diepte van dit Mysterie na
te denken. U bent nog niet tot de graad van kennis geraakt die u moet verwerven,
maar u zult die ongetwijfeld verdienen door uw toewijding en volharding.
De kandidaten worden door de Groot-Inspecteur
bij de Driewerf Machtige gebracht.
D\ M\
: Op grond van de macht die mij is toebetrouwd tooi ik u met
het Juweel van het Koninklijk Gewelf, dat werd gevonden door onze aloude
Broeders. U zult het dragen aan een purperen lint, het symbool van vriendschap.
U moet altijd de Orde in het algemeen koesteren en uw Broeders in het
algemeen.
Ga nu met Broeder Groot-Inspecteur mee. Hij zal u op de hoogte brengen
met al hetgeen u nodig hebt te weten.
De Groot-Inspecteur geeft hun dan Woord, Teken
en Aanraking van de Graad. Daarop worden de kandidaten naar het Westen
geleid.
Sluiting
D\ M\
: Broeder Inspecteur, verlangt u nog iets van mij?
Insp\ :
Vervolmaking en altijddurende Goedheid.
D\ M\
: God zal toestaan dat u eens op een dag zult worden beloond.
Insp\ :
Amen. Amen. Amen.
D\ M\
: Hoe laat is het?
Insp\ :
Het is ochtend.
D\ M\
: Kondig dan bij de Broeders aan dat ik deze Koninklijke Loge
ga sluiten met de meest volkomen en heilige getallen.
Insp\ :
Broeders, de Driewerf Machtige gaat deze Koninklijke Loge sluiten met de
meest volkomen en heilige getallen.
Salomo geeft drie slagen, gevolgd door Hiram,
Koning van Tyrus, de Groot-Inspecteur, de Groot-Thesaurier en de Groot-Secretaris.
De twee Koningen en alle Broeders zinken op
de knieën in het Teken van Bewondering. Dan maken ze het Teken met
de rechterhand op de heupen en ze helpen elkaar opstaan. De twee Koningen
beginnen en de Broeders volgen hun voorbeeld.
D\ M\
: Deze Koninklijke Loge is gesloten met alle eerbewijzen.