Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden
Ordewet Lidmaatschap

HOOFDSTUK I.

Verkrijging van het lidmaatschap

Afdeling 1.
Algemeen

Artikel 1
Het lidmaatschap wordt verkregen:

a. door aanneming van niet-vrijmetselaren;
b. door wedertoelating van oud-leden;
c. door affiliatie van leden van niet onder de Orde ressorterende loges die onder een regelmatige buitenlandse Grootloge ressorteren.

Artikel 2
1. In elke loge is een commissie van onderzoek. bestaande uit ten minste drie en ten hoogste zeven van haar leden, meesters-vrijmetselaar, daaronder begrepen de gedeputeerd meester van de loge, die ambtshalve lid en voorzitter van de commissie is, bij ontstentenis van de gedeputeerd-meester voorziet de commissie zelf in haar voorzitterschap met inachtneming van de regelgeving van de loge.
2. De wijze van benoeming van de overige leden en de regeling van de werkzaamheden van de commissie worden door de loge bepaald. De commissie vergadert, beraadslaagt en besluit met ten minste drie leden.
3. De Voorzittend Meester kan, na overleg met de voorzitter van de commissie, doch alleen in geval van een onderzoek naar kandidaten voor het lidmaatschap van de Orde, de commissie aanvullen met één of ten hoogste twee leden van de loge, meesters-vrijmetselaar, die alsdan ten aanzien van het betreffende onderzoek als leden van de commissie worden aangemerkt.
4. Deze commissie is belast met het onderzoek omtrent kandidaten voor het lidmaatschap van de Orde en omtrent hen, die voor bevordering tot gezel of verheffing tot meester-vrijmetselaar in aanmerking komen, volgens de bepalingen van deze Ordewet

Artikel 3
Alle verzoeken aan de Grootmeester om dispensatie van bepalingen van de Ordegrondwet of van deze Ordewet worden schriftelijk gedaan, waar mogelijk onder bijvoeging van een advies daaromtrent van de Commissie van onderzoek.

Afdeling 2.
Verkrijging van het lidmaatschap door niet-vrijmetselaren

Artikel 4
1. De aanvraag om als lid van de Orde te worden toegelaten moet door de kandidaat schriftelijk worden gericht tot de Voorzittend Meester van een loge.
2. De aanvraag moet inhouden:

a. de naam, de voornamen. het ambt, beroep of bedrijf, de datum en de plaats van geboorte, alsmede de woonplaats en het adres van de kandidaat,
b. een opgaaf van de plaats of plaatsen waar hij gedurende de laatste tien jaren, aan zijn aanvraag voorafgaande, werkelijk verblijf heeft gehouden,
c. de vermelding van de motieven, welke de kandidaat hebben geleid tot zijn aanvraag en de verklaring of hij zich reeds vroeger bij een loge heeft aangemeld en, zoja, bij welke,
d. de verklaring dat de kandidaat bekend is met de inhoud van de artikelen 2 en 3 van de Ordegrondwet en dat hij weet, dat tot het wezen van het lidmaatschap van de Orde behoort het als gewoon lid ingeschreven zijn bij een onder haar ressorterende loge.
3. De aanvraag van de kandidaat wordt bij de secretaris van de loge ingediend door tussenkomst van twee meesters-vrijmetselaar, lid van de Orde, en gaat vergezeld van afzonderlijke schriftelijke verklaringen van dezen, houdende aanbeveling van de kandidaat op grond van diens levenswandel, levensopvatting, geestelijke ontwikkeling en beschaving en opgaaf van al wat duidelijk kan maken, dat en waarom de aanneming van de kandidaat voor deze en voor de Orde een voordeel zal zijn.
4. De Voorzittend Meester van een loge kan niet optreden als aanbevelend meester-vrijmetselaar als bedoeld in het vorige lid. Een aanbevelend meester-vrijmetselaar kan niet aanwezig zijn tijdens de behandeling van een door hem voorgestelde kandidaat in de commissie van onderzoek.

Artikel 5
1. De secretaris doet van de door hem ontvangen aanvraag zo spoedig mogelijk mededeling aan het Hoofdbestuur en stelt vervolgens de aanvraag in handen van de Voorzittend Meester.
2. Het Hoofdbestuur houdt van alle ingekomen aanvragen een register bij, waarin, behalve de in artikel 4 lid 2 sub a vermelde gegevens, tevens bij elke aanvraag wordt aangetekend, welk besluit daarop is genomen, dan wel of de aanvraag is ingetrokken. In het geval als bedoeld in artikel 15 lid 1 zendt het Hoofdbestuur hiervan zo spoedig mogelijk bericht aan de loge.
3. Binnen de eerste week van elke maand zendt het Hoofdbestuur een uittreksel uit het bijgehouden register - hierna te noemen: de kandidatenlijst - inhoudende alle nieuw ontvangen aanvragen, aan alle loges en aan alle vrijmetselaarskringen, werkende onder het Grootoosten der Nederlanden. De kandidatenlijst wordt niet verzonden in de maanden juli en augustus.

Artikel 6
1. De Voorzittend Meester van elke loge en de voorzitter van elke vrijmetselaarskring is verplicht de inhoud van de kandidatenlijst zo spoedig mogelijk na ontvangst door voorlezing in een bijeenkomst in de leerlinggraad ter kennis te brengen van de leden van zijn loge of zijn kring
2. Iedere vrijmetselaar, ongeacht zijn graad, die ten aanzien van een kandidaat inlichtingen kan verstrekken, welke tot zijn beoordeling van nut kunnen zijn, is verplicht daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de Voorzittend Meester van zijn loge of aan de voorzitter van zijn kring, die, wanneer de aanvraag niet bij hem werd ingediend, deze mededeling zo spoedig mogelijk toezendt aan de Voorzittend Meester, die de aanvraag heeft ontvangen.
3. Na voorlezing van de kandidatenlijst is de leider van de bijeenkomst, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, gehouden de leden van zijn loge onderscheidenlijk van zijn kring te wijzen op de verplichting, die op elk van hen rust ingevolge het tweede lid van dit artikel.

Artikel 7
1. De Voorzittend Meester in wiens handen de aanvraag is gesteld, doet na zelf de kandidaat en, zo hij zulks nodig oordeelt, ook diens aanbevelers te hebben gehoord, daarvan mededeling in de eerstvolgende bijeenkomst van zijn loge in de leerlinggraad en wijst de leden op de verplichting bedoeld in het tweede lid van artikel 6.
2. Tevens zendt hij ten spoedigste de stukken toe aan de commissie van onderzoek, aan welke hij schriftelijk zijn indruk omtrent de kandidaat alsmede alle inlichtingen overbrengt door hem van de Voorzittend Meesters van andere loges, van de voorzitters van vrijmetselaarskringen, dan wel langs andere weg verkregen.
3. De Voorzittend Meester deelt in het in lid 1 bedoelde gesprek met de kandidaat mee, welke financiële gevolgen het lidmaatschap met zich mee brengt, en welke kleding gebruikelijk is.

Artikel 8
1. De commissie van onderzoek kan, indien zij dit gewenst acht, de kandidaat verzoeken ten hoogste twee referenties op te geven bij wie zij inlichtingen omtrent hem kan inwinnen.
2. Zij verzoekt de kandidaat schriftelijke beantwoording van door het Hoofdbestuur vastgestelde vragen en wijst hem er op, dat hij indien gewenst, hierbij de hulp kan inroepen van zijn aanbevelers. Tevens verzoekt zij hem schriftelijk mededeling te doen omtrent zijn levensloop, zijn opvoeding en al hetgeen op zijn geestelijke ontwikkeling en zedelijke vorming van invloed is geweest; bij haar desbetreffende schrijven zet de commissie uiteen waarom, in verband met het karakter van de Orde, de wetenschap van een en ander voor haar van waarde is.
3. Na ontvangst van de inlichtingen in het eerste lid en van de gegevens, in het tweede lid bedoeld, nodigt zij de kandidaat uit tot een, zo nodig voort te zetten, gesprek, dat tot doel heeft hem omtrent doel, wezen en streven van de Orde, alsmede de verplichtingen op elk Ordelid rustend, alle nog nodige inlichtingen te geven en zich een inzicht te vormen omtrent zijn karakter, aanleg, ontwikkeling en opvattingen.
4. Vooropstellend zijn verplichting tot het streven naar zelfkennis houdt de commissie hem bovendien voor, dat ieder recht heeft op handhaving van zijn eigen overtuiging, wanneer die ernstig en weloverwogen is; zij stelt hem bij dit gesprek in de gelegenheid zich uit te laten omtrent:

a. zijn gevoelens op levensbeschouwelijk gebied;
b. zijn ontvankelijkheid voor arbeid met behulp van symbolen en ritualen;
c. zijn inzichten in maatschappelijke verhoudingen en zijn opvattingen over vraagstukken van maatschappelijk leven;
d. zijn opvattingen omtrent intermenselijke verhoudingen;
e. hetgeen haar verder wenselijk voorkomt, teneinde zich een volledig inzicht te kunnen vormen.
5. Indien de commissie dat geraden acht, stelt zij hem, alvorens haar advies uit te brengen, in de gelegenheid zich, omtrent de betekenis van de vrijmetselarij en het wezen van de Orde de nodige kennis te verschaffen.

Artikel 9
1. De commissie van onderzoek dient daarna een volledig schriftelijk verslag van haar bevindingen in bij de Voorzittend Meester, onder overlegging van alle bij haar ingekomen bescheiden en vergezeld van haar gemotiveerd advies.
2. De Voorzittend Meester is bevoegd aanvulling van het gehouden onderzoek op te dragen.

Artikel 10
Ingeval het onderzoek van de commissie naar het oordeel van de Voorzittend Meester tot een ongunstige beslissing zou leiden, bevordert hij, dat de gedane aanvraag wordt ingetrokken.

Artikel 11
1. Ingeval het onderzoek van de commissie naar het oordeel van de Voorzittend Meester aanleiding geeft een gunstige beslissing te verwachten, dan wel intrekking van de aanvraag ingevolge het in artikel 10 bepaalde niet heeft plaatsgevonden, doet hij in een meestervergadering van zijn loge uitvoerige mededeling van het verslag en van het advies van de commissie van onderzoek. Deze vergadering wordt gehouden ten minste twee maanden na de dagtekening van de kandidatenlijst die de naam van de kandidaat bevat.
2. De meestervergadering neemt de mededelingen omtrent het verslag en het advies van de commissie van onderzoek in behandeling en beslist over de voordracht tot aanneming van de kandidaat aan het Hoofdbestuur. Deze stemming is geheim. De commissie van onderzoek moet in deze vergadering door ten minste één van haar leden vertegenwoordigd zijn.
3. Voor de aanneming van deze voordracht is een meerderheid van ten minste twee derden van de geldig uitgebrachte stemmen vereist.
4. In bijzondere gevallen is de Grootmeester of hij die hem vervangt, bevoegd van de in lid 1 bepaalde termijn dispensatie te verlenen.
5. Ingeval de meestervergadering de kandidaat heeft afgewezen, draagt de Voorzittend Meester er zorg voor dat de kandidaat zo spoedig mogelijk van deze beslissing in kennis wordt gesteld.

Artikel 12
1. Het door de meestervergadering genomen besluit wordt door of namens de Voorzittend Meester binnen twee weken na die vergadering medegedeeld aan het Hoofdbestuur
2. Bij de mededeling aan het Hoofdbestuur worden gevoegd:

a. het aanvraagformulier, ondertekend door de kandidaat en mede ondertekend door twee voorstellend meesters-vrijmetselaar;
b. de beantwoording door de kandidaat van de vragenlijst;
c. de door de kandidaat opgestelde levensbeschrijving;
d. de schriftelijke aanbevelingen van de twee meesters-vrijmetselaar;
e. de brief van de Voorzittend Meester aan de commissie van onderzoek, bevattende het verslag van zijn gesprek met kandidaat;
f. eventuele brieven met inlichtingen over de kandidaat van derden;
g. het verslag van de commissie van onderzoek en
h. het gewaarmerkt uittreksel van de notulen van de meestervergadering met de uitslag van de stemming en waaruit blijkt welke leden van de commissie van onderzoek aanwezig zijn geweest.
3. Heeft de kandidaat zich teruggetrokken, dan wordt hiervan melding gemaakt aan het Hoofdbestuur.

Artikel 13
1. Alvorens over de toelating van de kandidaat te beslissen is het Hoofdbestuur bevoegd een nader onderzoek omtrent de kandidaat op te dragen.
2. Het Hoofdbestuur weigert de toelating wanneer het van oordeel is, dat de aanneming van de kandidaat zou strijden met het belang van de Orde. Het Hoofdbestuur deelt de beweegredenen welke tot niet-toelating hebben geleid, mee aan de Voorzittend Meester. Deze draagt er zorg voor, dat de kandidaat zo spoedig mogelijk van deze beslissing in kennis wordt gesteld.
3. Wordt door het Hoofdbestuur tot toelating besloten, dan verleent het daarbij tevens aan de loge die de voordracht tot aanneming deed, machtiging om tot inwijding van de kandidaat over te gaan. De Grootmeester kan op verzoek van de loge die de voordracht heeft gedaan een andere loge, die zich vooraf daartoe bereid verklaard heeft, machtigen de kandidaat in te wijden
4. Van een en ander wordt terstond mededeling gedaan aan de secretaris van de loge, die de voordracht tot aanneming als lid van de Orde heeft gedaan.

Artikel 14
1. Het lidmaatschap ontstaat op het moment van aanneming tijdens de inwijding.
2. Heeft de inwijding van de kandidaat niet plaats binnen een jaar na ontvangst van de mededeling als bedoeld in het vierde lid van het vorige artikel, dan vervalt het besluit tot zijn aanneming in de Orde en moet de kandidaat om aangenomen te worden, opnieuw hiertoe aanvraag doen, welke aanvraag moet worden gedaan en behandeld met inachtneming van de voorschriften van de vorige artikelen van deze Ordewet. In bijzondere gevallen kan de Grootmeester of hij die hem vervangt. hiervan dispensatie verlenen.

Artikel 15
1.  Buiten behandeling blijft de aanvraag van elke kandidaat, welke wordt gedaan binnen twee jaren na de afwijzing van een vroegere gedane aanvraag en tevens die, welke wordt gedaan, nadat driemaal zijn aanvraag tot aanneming in de Orde is afgewezen.
2. Intrekking van een aanvraag als gevolg van een toepassing van artikel 10 wordt, wat de toepassing van het eerste lid van dit artikel betreft, met een afwijzing van een vroeger gedane aanvraag gelijkgesteld.

Artikel 16
1. Ten minste eenmaal in elk werkjaar nodigt de Voorzittend Meester de commissie van onderzoek uit advies uit te brengen omtrent de leerlingen en gezellen, die gedurende de tijd bedoeld in artikel 10 van de Ordegrondwet in hun graad hebben gearbeid, ter beantwoording van de vraag of zij al dan niet voor bevordering of verheffing in aanmerking komen.
2. Hij vraagt ook advies, ingeval er naar zijn mening bijzondere omstandigheden zijn, die aanleiding kunnen geven tot een verzoek om ontheffing van de in artikel 10 van de Ordegrondwet genoemde termijnen.
3. De commissie van onderzoek is gehouden de voor bevordering of verheffing in aanmerking komende broeders tot een onderhoud uit te nodigen.
4. Zij delen bij een positief advies de redenen mede die, gelet op artikel 10 van de Ordegrondwet, naar hun mening tot bevordering, respectievelijk verheffing behoren te leiden.
5. De Voorzittend Meester is bevoegd ter nadere toelichting aanvulling van het advies te vragen .
6. De Voorzittend Meester brengt de adviezen, desgewenst met zijn preadvies, in de meestervergadering. die beslist met gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.

Artikel 17
Na elke inwijding, bevordering en verheffing wordt de in artikel 10 lid 6 van de Ordegrondwet bedoelde verklaring dan wel het desbetreffende diploma uitgereikt. De eerder ontvangen verklaring wordt aan de loge teruggegeven.

Afdeling 3.
Wedertoelating van oud-leden

Artikel 18
1.  De aanvraag om weer tot lid van de Orde te worden toegelaten moet door het oud-lid schriftelijk worden gericht tot de Voorzittend Meester en ingediend bij de secretaris van een loge. De aanvraag moet inhouden:

a. de naam, de voornamen, het ambt, beroep of bedrijf, de datum en de plaats van geboorte, alsmede de woonplaats en het adres van de kandidaat;
b. een opgaaf van de plaats of plaatsen, waar hij gedurende de laatste tien jaren, aan zijn aanvraag voorafgaande, werkelijk verblijf heeft gehouden;
c. een opgaaf van de loges waarvan hij lid is geweest;
d. de vermelding van de motieven, welke hem hebben geleid tot zijn aanvraag.
2. De aanvraag van de kandidaat wordt ingediend door tussenkomst van een meestervrijmetselaar, lid van de Orde, en gaat vergezeld van diens schriftelijke verklaring, houdende aanbeveling tot wedertoelating.

Artikel 19
Indien de meestervergadering met een meerderheid van ten minste twee derden van de geldig uitgebrachte stemmen de bereidheid uitspreekt om de betrokkene (weer) als lid aan te nemen, wordt hiervan schriftelijk melding gemaakt aan het Hoofdbestuur.

Artikel 20
Het Hoofdbestuur maakt van verzoeken tot wedertoelating melding op de kandidatenlijst.

Artikel 21
Het Hoofdbestuur is bevoegd omtrent iedere aanvraag tot wedertoelating een onderzoek in te stellen.

Artikel 22
1. Eventuele bezwaren tegen de wedertoelating moeten bij het Hoofdbestuur worden ingediend.
2. Indien binnen een maand na dagtekening van de kandidatenlijst geen bezwaren zijn ingediend tegen de wedertoelating en een onderzoek als bedoeld in artikel 21 geen ongunstige feiten aan het licht heeft gebracht, neemt het Hoofdbestuur een positieve beslissing.
3. In het geval er wel bezwaren zijn of het onderzoek van het Hoofdbestuur daartoe aanleiding geeft, treedt het Hoofdbestuur in overleg met de loge die de bereidheid tot wederopname heeft uitgesproken, en met de eventuele indiener(s) van bezwaren. Het verzoek om wedertoelating wordt alsdan aangehouden.

Artikel 23
Het lidmaatschap vangt aan op het moment dat de beslissing van het Hoofdbestuur door de loge aan het oud-lid wordt medegedeeld.

Afdeling 4.
De affiliatie van leden van regelmatige loges

Artikel 24
Een lid van een buitenlandse loge kan door tussenkomst van de Grootsecretaris van de regelmatige Grootloge, waaronder de loge ressorteert, dan wel door tussenkomst van een loge van het Grootoosten, toelating als lid (affiliatie) vragen bij een onder het Grootoosten ressorterende loge.
In het laatste geval vraagt het Grootsecretariaat om toestemming aan de desbetreffende Grootloge.

Artikel 25
1. Wanneer het Hoofdbestuur een dergelijk verzoek ontvangt, zendt het daarvan afschrift aan de betreffende loge, met de vraag of zij het verzoek ondersteunt.
2. Het verzoek tot ondersteuning wordt, zo dat niet reeds eerder was gebeurd, voorgelegd aan de meestervergadering van de loge.
3. Voor een besluit tot ondersteuning is een meerderheid van ten minste twee derden van de geldig uitgebrachte stemmen vereist.
4. Het door de meestervergadering genomen besluit wordt binnen twee weken na de vergadering meegedeeld aan het Hoofdbestuur.

Artikel 26
1. Van het besluit van het Hoofdbestuur tot toelating van de affiliant wordt terstond mededeling gedaan aan de secretaris van de loge die het verzoek ondersteunde.
2. Het lidmaatschap van de geaffilieerde vangt aan, wanneer hij in de eerstvolgende Open Loge de in artikel 9 van de Ordegrondwet voorgeschreven belofte heeft afgelegd.

Artikel 27
1. Een verzoek tot toelating van een gewezen lid van een regelmatige buitenlandse loge wordt op zoveel mogelijk overeenkomstige wijze door het Hoofdbestuur in behandeling genomen. Het Hoofdbestuur onderzoekt bij de Grootsecretaris van de buitenlandse Grootloge waaronder de oudloge van verzoeker ressorteert, of er redenen bestaan de toelating te weigeren.
2. De loges kunnen vrijelijk een lid van een regelmatige buitenlandse loge als buitengewoon lid toelaten, zij doen hiervan mededeling aan het Hoofdbestuur.

HOOFDSTUK II.
Overschrijving van leden naar een andere loge

Artikel 28
1. Overschrijving van een gewoon lid naar een andere loge heeft slechts plaats op verzoek van het betrokken lid en door bemiddeling van de loge bij welke hij als gewoon lid is ingeschreven.
2. Het lid doet het verzoek om overschrijving aan de secretaris van zijn loge. Deze onderzoekt of:

a. het lid aan zijn verplichtingen jegens de loge heeft voldaan, en
b. ten aanzien van hem een verslag als bedoeld in artikel 3 lid 3 van de Ordewet Rechtspraak is gedaan aan het Hoofdbestuur.
3. De secretaris zendt bericht van overschrijving onverwijld aan de secretaris van de loge waarheen overschrijving wordt verzocht, en doet een afschrift van een en ander toekomen aan de Grootsecretaris. Hiermee is de overschrijving een feit.
4. Verzoeken van leden voor overschrijving die bij de logesecretaris in de maand december binnenkomen, worden eerst in januari daaropvolgend in behandeling genomen.

Artikel 29
1. Indien zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 28 lid 2 sub a en/of b wordt het verzoek om overschrijving door de secretaris van de overschrijvende loge aangehouden.
2. De secretaris van de overschrijvende loge geeft van het aanhouden van het verzoek tot overschrijving onverwijld kennis aan het lid dat om een overschrijving heeft verzocht.

Artikel 30
Overschrijving van de oprichters van een nieuwe loge geschiedt ingevolge artikel 48 van de Ordewet Bestuur van rechtswege.

Artikel 31
Een lid van een loge van het Grootoosten kan door tussenkomst van de secretaris van zijn loge een verzoek bij de Grootsecretaris indienen tot affiliatie bij een loge ressorterende onder een regelmatige buitenlandse Grootloge.

Artikel 32
1. De loges kunnen vrijelijk een lid van de Orde die lid is van een andere loge, als buitengewoon lid toelaten zonder daarvan mededeling aan het Hoofdbestuur te hoeven doen.
2. Indien, in afwijking van het gestelde in lid 1, een verzoek van een lid de Grootsecretaris bereikt door tussenkomst van de Grootsecretaris van een regelmatige buitenlandse Grootloge, vraagt hij aan de loge waarvan betrokkene lid is of er bezwaren zijn tegen inwilliging van dat verzoek.
3. Met de affiliatie bij een buitenlandse loge eindigt niet van rechtswege het lidmaatschap van de Nederlandse loge. Opzegging, desgewenst, dient schriftelijk bij de secretaris van de Nederlandse loge te geschieden.

HOOFDSTUK III.
De beëindiging van het lidmaatschap

Afdeling 1.
Opzegging door het lid

Artikel 33
1. De opzegging door het lid geschiedt schriftelijk door het lid zelf aan de secretaris van zijn loge.
2. De opzegging van her lidmaatschap van de loge geldt tevens als opzegging van dat van de Orde.
3. De Voorzittend Meester kan, indien hij verklaart daartoe bepaaldelijk door het lid te zijn gemachtigd, de opzegging namens het lid schriftelijk aan de secretaris doen.

Artikel 34
1. De secretaris bevestigt de ontvangst van de opzegging aan het lid en doet daarbij mededeling van diens bevoegdheid daarop gedurende drie maanden terug te komen.
2. Ingeval een lid verklaart het lidmaatschap van zijn loge op te zeggen zonder zich uit te laten over dat van de Orde, dan wijst de secretaris hem er in de ontvangstbevestiging tevens op, dat die opzegging geldt als opzegging van het lidmaatschap van de Orde en dat, indien het lid slechts overschrijving zou beogen, hij de opzegging dient in te trekken en opgave dient te doen van de loge waarheen hij wenst te worden overgeschreven.

Artikel 35
De secretaris geeft van de opzegging, onder toezending van afschriften daarvan en van bevestiging, onverwijld kennis aan de Grootsecretaris. Zo mogelijk voegt hij daarbij en zendt anders zo spoedig mogelijk na een verslag van de Voorzittend Meester, inhoudende:

a. de redenen die het lid tot opzegging brachten,
b. de stappen die de loge heeft ondernomen om de opzegging te voorkomen.
Artikel 36
1. Door de opzegging aan de secretaris van de loge eindigt het lidmaatschap van de Orde.
2. Gedurende drie maanden na de opzegging is het lid bevoegd daarop terug te komen door zulks schriftelijk aan de secretaris van de loge te verklaren. Alsdan wordt het lidmaatschap van de Orde en van de loge geacht nimmer verloren te zijn.

Afdeling 2.
Opzegging van het lidmaatschap door de Orde

Artikel 37
1.  Indien een lid van een loge in gebreke is met de betaling van zijn jaarlijkse bijdrage over het lopende en het voorafgaande jaar, en niettegenstaande hij terzake van de zijde van het bestuur van zijn loge ten minste tweemaal, laatstelijk bij aangetekend schrijven, aan zijn bij de loge bekende adres is aangemaand, dan kan een opzettelijk daartoe belegde meestervergadering van de loge met ten minste twee derden van het aantal geldig uitgebrachte stemmen besluiten dit logelid aan het Hoofdbestuur voor te dragen voor opzegging van het lidmaatschap door de Orde.
2. De Voorzittend Meester van de loge is bevoegd om namens het Hoofdbestuur op deze voordracht te beslissen en aan het lid bij aangetekend schrijven onder gelijktijdige opzegging van het lidmaatschap van de loge, het lidmaatschap van de Orde op te zeggen. Hij wijst daarbij het lid op de mogelijkheid als bedoeld in artikel 38 lid I sub b.
3. De Voorzittend Meester doet van een en ander onverwijld mededeling aan het Hoofdbestuur, onder toevoeging van de nodige bescheiden waaruit blijkt, dat aan alle in dit artikel gestelde eisen is voldaan.

Artikel 38
1. Het Hoofdbestuur kan de opzegging intrekken indien:

a. niet aan de formaliteiten is voldaan;
b. het lid binnen een maand nadat de opzegging te zijner kennis is gekomen, dat hij aan het Hoofdbestuur om die intrekking verzoekt en ten genoegen van het Hoofdbestuur aannemelijk maakt dat hij niet in gebreke was, of dat zulks niet aan hem verweten kon worden.
2. Het verzoek in het vorige lid onder b geldt als ingesteld beroep als bedoeld in artikel 5 lid 5 van de statuten. Indien het Hoofdbestuur na onderzoek van de zaak van oordeel is, dat er geen gronden zijn om de opzegging in te trekken, stelt het de stukken met zijn verslag in handen van de Raad van Discipline ter afdoening van het beroep.

Afdeling 3.
Ontzetting

Artikel 39
1.  De procedure leidend tot ontzetting is geregeld in de Ordewet Rechtspraak.
2. Besluiten van het Hoofdbestuur tot ontzetting en uitspraken van de Raad van Discipline houdende vernietiging van dergelijke besluiten worden bekend gemaakt door vermelding op de in artikel 5 bedoelde kandidatenlijst.

HOOFDSTUK IV.
Slotbepalingen

Artikel 40
1. Van elke voltooide inwijding, bevordering, verheffing, wedertoelating en affiliatie, alsmede van het overlijden of verlies anderszins van het lidmaatschap, wordt ten spoedigste door de loge mededeling gedaan aan het Hoofdbestuur.
2. Het Hoofdbestuur houdt een register aan van de leden van de Orde.
3. Nadat het Hoofdbestuur tot toelating van een lid heeft besloten wordt het dossier van de kandidaat vernietigd.

Artikel 41
Deze wet wordt in de reglementen van de Orde aangeduid als "Ordewet Lidmaatschap".


home