Voorlopers Binnenlandse Veiligheidsdienst
Bureau Nationale Veiligheid
Centrale Veiligheidsdienst


Bureau Nationale Veiligheid

Oprichting
De Geallieerden wilden de verantwoording voor de gevangenen die werden verdacht
van spionage, sabotage of collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland op 15 juli 1945 overdragen aan een Nederlandse instantie.
De oorspronkelijke instantie voor dit werk, 'MG, Sectie 3A', werd niet langer geschikt geacht. Tegenover de Parlementaire Enquete Commissie noemde oud-Minister van Oorlog De Quay als redenen een gebrekkige bezetting en het ontbreken van vakmensen bij 'Sectie 3A'. Derksema had echter in het verleden al diverse malen aangedrongen op personeelsuitbreiding. Een factor van beslissende invloed op het functioneren van zijn dienst was dat de Britten er niet of nauwelijks mee wilden samenwerken; een houding die elders parallellen kende.
Na een vergadering op het hoofdkwartier van Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten (BNS) werd een reorganisatie urgent geacht.
In een brief dd 21 mei 1945 van plaatsvervangend hoofd van het 'Bureau Inlichtingen' (BI)  mr C.L.W. Fock aan de Minister van Oorlog werden andere aspecten belicht:
— na de vestiging van BI te Wassenaar kreeg BI voortdurend gegevens binnen die bij uitstek door een contraspionage-organisatie behandeld dienden te worden. BI was al op de hoogte van namen, adressen, codes en de plaats van zenders als onderdeel van een door de Duitsers achtergelaten spionagenetwerk.
- tevens waren er 'teekenen van zeer bedenkelijke russische penetratie'.
Fock besloot met: 'Ik zie met grootste bezorgdheid de ontwikkeling hier te lande op dit gebied tegemoet en neem de vrijheid Uw Excellentie er niet den meesten nadruk op te wijzen dat indien niet onmiddellijk en op de meest efficiënte wijze ingegrepen wordt, de onaangenaamste verrassingen voor de deur zullen staan.'
Ook Fock beschouwde het gebrek aan medewerking van Britse zijde als een contraproductieve factor. BI beschouwde 'Sectie 3A' echter niet als de juiste organisatie voor het vakkundig verwerken van de reeds beschikbare informatie. Men wenste dus een nieuwe organisatie voor de contraspionage.
Op 22 mei 1945 kreeg Jan Gerritsen, op voordracht van de BNS, van Minister van Oorlog De Quay de opdracht de diverse inlichtingen- en veiligheidsdiensten in Nederland te coördineren, de gevangenen over te nemen van de geallieerde legers en het opsporingswerk voort te zetten: 'met uitsluiting van ieder ander of iedere andere instantie tot nader order [...] op het terrein, dat thans door de Field Security bestreken wordt. [...] Hem en zijn medewerkers is opgedragen, rnet uitsluiting van elk ander, voorloopig alle op dit terrein werkzame Nederlandsche instanties te coördineeren'. Volgens mr L. Einthoven was majoor K.Ch. de Pous de andere kandidaat geweest voor die opdracht maar: 'Er moest echter tegenover de Engelschen terstond iets gebeuren. Vandaar de 's nachts om half een te Spelderholt [een landhuis te Beekbergen waar ZKH Prins Bernhard in april 1945 zijn intrek nam] opgestelde brief van den Minister.'
Bij de oprichting op 29 mei 1945 van het BNV werd Gerritsen niet geschikt geacht dit bureau te leiden en werd L. Einthoven daarvan het hoofd. Einthoven had getracht ontheffing van die aanstelling te verkrijgen bij Minister-president prof mr P.S. Gerbrandy en bij De Quay, maar kreeg te horen dat er geen andere geschikte kandidaat was. Een andere kandidaat, mr C.L.W. Fock, had het aanbod al afgeslagen.
In een brief dd 25 mei 1945 aan de Chef Staf Militair Gezag (MG), generaal-majoor H.J. Kruls, schreef De Quay dat hij in vervolg op de op 23 mei 1945 in 'Hotel des Indes' te 's-Gravenhage gehouden vergadering (met onder andere Kruis, Gerbrandy, prof mr J.M. van Bemmelen, mr J.R.M, van Angeren, hoofd van BI J.M. Somer, Fock en Derksema) 'inzake de reorganisatie van Sectie in A' een onderhoud had met Einthoven. De laatste was niet bereid voor langere tijd hoofd van 'MG, Sectie 3A' te worden.' Hij wilde zich echter onder een aantal voorwaarden wel belasten met de reorganisatie ervan. Kruls ging akkoord op één voorwaarde na (het bureau zou niet in Amsterdam gevestigd worden).
Het BNV volgde 'MG, Sectie 3A' (IVD) op.
 
Alle Nederlandse diensten, legale en illegale, moesten mét hun archieven in het BNV worden opgenomen. In plaats van voor een kleine dienst met goed opgeleid personeel werd bewust gekozen voor een grootschalige opzet. Voordelen van die opzet waren:
a. alle verzamelde gegevens kwamen in één keer in handen van de bevoegde autoriteiten;
b. overbodig, onbekwaam of onbetrouwbaar personeel zou geleidelijk aan legaal ontslagen kunnen worden in verband met de voleinding van de taakstelling (opsporing van in Nederland achtergebleven Duitse spionage- en sabotage-organisaties).
Over die opzet merkte De Quay tegenover de Parlementaire Enquete Commissie nog op: '[.,.] en op de tweede en voornaamste plaats omdat de activiteit van deze groepen, en ik mag wel zeggen de balorigheid, de zelfstandigheid van deze groepen, zó groot was, dat men bevreesd was voor een onder de moeilijke omstandigheden illegaal voortzetten van de werkzaamheden van deze groepen, wanneer men niet begon met een algemene erkenning en met ze bij elkaar te halen.'
 
Taak van het BNV
 
Taak volgens de beschikking van de Chef Staf Militair Gezag (MG) dd 29 mei 1945, no 979: '....alle werkzaamheden te verrichten de in- en uitwendige veiligheid van den Staat betreffende en daarover contacten op te nemen en te onderhouden met de geallieerden.'
Concreet gesteld: opsporing van in Nederland achtergebleven Duitse spionage en sabotage-organisaties en coördinatie van activiteiten verricht met betrekking tot de nationale veiligheid.
H. Siedenburg (medewerker BNV) omschreef die coördinatie van die veiligheidsdiensten als:
'Dit gehele complex van onderling jaloerse, elkaar bevechtende en verdachtmakende lieden en instellingen werd de heer Einthoven plotseling in de schoot geworpen.'
Einthoven vertelde de 'Commissie Wijnveldt' (zie voor deze commissie verderop) hierover: 'Ik was aanvankelijk gedwongen alle personen daarbij onder te brengen, die zich in de oorlogsjaren met spionnage en contraspionnage hadden bezig gehouden en die veel materiaal daaromtrent verzameld hadden.' En tegenover de Parlementaire Enquete Commissie: 'U moet echter ook niet vergeten, dat ik anders ook niet het materiaal had gekregen, want de mensen verkochten zich met de dossiers. Wilde ik de dossiers hebben, waarin veel wetenswaardigs stond, dan moest ik de mensen ook nemen. Nog jaren na de bevrijding was het zo, dat de mensen met een dossier kwamen en zeiden, dat, als ik hen in dienst nam, ik mocht zien wat in het dossier stond. Zodra dit niet meer nodig was, zei je: daar is het gat van de deur.'
Over de opzet van het BNV verklaarde de 'Commissie Wijnveldt' later: 'Een inlichtingendienst kan niet aan de verwachting beantwoorden zonder behoorlijke voorbereiding, met een volslagen gebrek aan materiële middelen, werkend met een samenraapsel van personen, waarvan verschillende nooit in een dergelijke dienst hadden moeten worden opgenomen en die er een plaats zochten aangelokt door de lust tot avontuur, de kans op hoge salarissen en vele emolumenten (levensmiddelen, kleding, auto's), het zich veroveren van een machtspositie met de bevoegdheid tot arrestatie en huiszoeking over te gaan.' Aangetekend moet worden dat slechts 21 (van de meer dan 1200) personen de genoemde bevoegdheid hadden.
 
Werkzaamheden en samenwerking
 
Op 17 juli 1945 hield Einthoven een bespreking met major C.G. Rhodes, GSO I Intelligence van de 'British Military Mission to the Netherlands Government', hetgeen op 20 juli 1945 leidde tot een schriftelijke erkenning door de Britten en Amerikanen van het BNV als de officiële Nederlandse 'Security Service'.
Er werd een Britse liaisonofficier van de Britse militaire missie bij het BNV gedetacheerd. In oktober 1945 werd in de Ministerraad gesproken over de wenselijkheid om een Nederlandse opsporingsambtenaar aanwezig te laten zijn bij geallieerde verhoren van Nederlanders.
Op 26 februari 1946 gaf de Minister-president toestemming voor de detachering van een Amerikaanse officier bij het BNV.
Al spoedig bleek dat Einthoven diende te beschikken over vergaande bevoegdheden zoals:
— het geven van bevelen aan de politie;
— het benoemen van BNV-ambtenaren tot onbezoldigd rijksveldwachter;
— het opeisen van dossiers berustend bij de politie en de politieke opsporingsdiensten;
— het recht op overdracht van aangehouden of in bewaring gestelde personen (een en ander zonder de verplichting tot motivering).
Deze bevoegdheden werden door het Militair Gezag verstrekt.
De samenwerking met het Departement van Justitie verliep echter stroef.
In juni 1945 stuurde Einthoven de Chef Staf MG het concept toe van een aan de Minister van Justitie te verzenden brief waarin aan de minister werd voorgesteld de politiechefs opdracht te geven tot de oprichting van politie-inlichtingendiensten die dan zouden gaan samenwerken met het BNV 'betreffende de werkzaamheden ter zake van het volgen van politieke stromingen die revolutionaire bewegingen zouden kunnen veroorzaken, zoals die vóór de oorlog werden verricht door G.S.III , in samenwerking met de plaatselijke politie'. Die brief werd op 14 juli 1945 aan de Minister van Justitie verzonden. Vier maanden later was hierop nog geen antwoord ontvangen. Op 19 oktober 1945 deelde de Secretaris-generaal van het Departement van Justitie, mr J.R.M, van Angeren, in een bijeenkomst op zijn departement mede dat hij een justitiële en economische inlichtingendienst zou oprichten, waarvan hij voorlopig zelfde leiding op zich zou nemen. Als reden voor de oprichting noemde hij de verregaande onbekwaamheid waarvan het BNV had blijk gegeven. Een van de door hem gegeven voorbeelden van die incompetentie betrof het niet beantwoorden van brieven die door de Minister van Justitie aan het BNV gericht waren.
Naast de kennelijke onwil van Justitie inzake de oprichting van politie-inlichtingendiensten, weigerde dat departement ook het 'Bureau Brussel'/'Bureau Den Hertog'/'Politie-Buitendienst' over te dragen aan het BNV. Daarnaast bestond de vreemde situatie dat het BNV slechts met medewerking van de Politie-Buitendienst (PBD) te Londen contact kon maken met MI5 en 'Special Branch' van Scotland Yard (die exclusieve liaisonfunctie was tijdens de Tweede Wereldoorlog verkregen). De mate van tegenwerking en het geďntrigeer door het hoofd van de PBD aldaar was voor het hoofd van MI6 in april 1947 tenslotte aanleiding tot het dreigen met een persona non grata-verklaring."
Het BNV ressorteerde onder het Militair Gezag tot de opheffing daarvan op 4 maart 1946. Op 21
januari 1946 werd in de Ministerraad besloten dat het BNV in de begroting van het Ministerie voor Algemeene Oorlogvoering (AOK) zou worden opgenomen. Op 4 maart 1946 ging het ressorteren onder het Ministerie voor Algemeene Oorlogvoering.
 
Organisatie van het BNV
 
Volgens Gerritsen lag het in Einthovens bedoeling drie 'subbureaux te stichten, te weten: A. Documentatie en Contra-Spionnage; B. Extremisme; C. Militaire Intelligence'.
Om de organisatie op te bouwen hield Einthoven dagelijks besprekingen met de afdelingshoofden. Een andere werkwijze was niet mogelijk omdat 'vrijwel elke dag opnieuw werkzaamheden aan het B.N.v. werden toegevoegd en dus telkens andere regelingen getroffen moesten worden.
De indeling kristalliseerde in de loop der tijd min of meer uit. Voor een werkelijk juiste beschrijving zou de indeling voor elke maand opnieuw bekeken moeten worden.
Los van 'Afdeling A Algemene Zaken', 'Afdeling B Extremisme' en 'Afdeling C Militaire Security' functioneerden:
- het 'Kabinet' van Einthoven;
- de 'Dienst van officieren toegevoegd';
- vier afdelingen voor het buitenland:
— 'Missie in het buitenland';
— 'Bureau Brussel';
— 'Bureau Parijs';
— 'Verbindingsofficieren'; en
- als uitvloeisel van de primaire taken, de 'Afdeling D Paspoorten'.
De 'Opsporingsdienst' van 'Afdeling A Algemene Zaken' werd na enkele maanden verzelfstandigd onder de naam 'Afdeling D'; tezelfdertijd werd de oorspronkelijke Afdeling D omgedoopt in 'Bureau Paspoorten'. Ook de 'Afdeling Documentatie' werd uit Afdeling A losgemaakt.
Tenslotte werd de 'Havenveiligheidsdienst' als aparte afdeling afgesplitst van de nieuwe Afdeling D.
 
 
Dienst van de officieren toegevoegd
Taak: personeelsrecherche en bijzondere opdrachten.
Dit onderdeel ging in het eerste kwartaal van 1946 over in de nieuw opgerichte 'Sectie Algemeene Buitendienst', toen bleek dat economischer gewerkt kon worden indien dat onderdeel ook benut werd voor onderzoekingen in Nederland die niet tot de taak van Afdeling B Extremisme en Opsporingsdienst/Afdeling D behoorden.
 
Afdeling A Algemene Zaken
De afdeling kende aanvankelijk twee takken: Algemene Zaken en Opsporingsdienst, beide onder leiding van Jan Gerritsen. W.E. Sanders werd hoofd van de Opsporingsdienst en wilde niet onder Gerritsen werken, zodat Afdeling A een tweehoofdige leiding kreeg. Omdat de Opsporingsdienst een zelfstandige afdeling werd, zal deze apart beschreven worden.
De taak van Afdeling A (zoals geformuleerd in maart 1946) was het verzorgen van kantoorruimte, van materiële voorzieningen zoals meubilair, kantoorbehoeften, vervoer, kleding en verbindingsmiddelen en het verrichten van huishoudelijke diensten. De afdeling kende drie onderdelen:
normale hulpverlening;
Algemeen Secretariaat. Agenda, archief, typekamer, stencilkamer, postkamer;
Bureau Algemene Zaken. Dit bureau heette tot 22 november 1945 'Afdeling Speciale Diensten'. (Onderafdelingen: Algemeene Administratie, Inkoop en Speciale Diensten, Administratie inkoop-magazijn en inwendige dienst, Huisvesting en inkwartiering, Magazijn en aanvoer, Huishoudelijke dienst);
Bureau Comptabiliteit;
Personeelszaken;
Medische dienst. Werd in het ie kwartaal van 1946 opgeheven;
Sociale zorg. Werd in het 2e kwartaal van 1946 opgeheven;
Voeding. Werd in het ie kwartaal van 1946 opgeheven;
Transport. De sectie beheerde 463 vervoermiddelen en telde onder andere 27 chauffeurs en 7 motorrijders. Dit personeel was nodig om het hoge 'verbruik' van voertuigen door in het rijden onervaren BNV-personeel te beperken.

 bijzondere hulpverlening;
Wachtdetachement;
Intendance. Verstrekking van militaire uitrusting en voeding;
Technische dienst. Telefoon- en telexonderhoud;
Radiodienst. Uitpeilen van ongewenste zenders,

algemene hulp;
Algemeene Buitendienst. Opgericht in het ie kwartaal van 1946. Zie Dienst van de officieren toegevoegd;
Opleiding.

Personeelsbestand: op 20 november 1945 349, op 1 januari 1946 358, op 1 maart 1946 323. Planning voor 1 mei 1946 254.
 
Afdeling B Extremisme
Er bestond een politieke inlichtingendienst, ook wel 'Bureau Crabbendam' en 'Inlichtingendienst' genoemd. Deze dienst werd ingelijfd als 'Afdeling B'.
Taak: 'voorlichting aan de Regeering nopens de activiteit van extremistische stroomingen'.
De afdeling ging op 1 augustus 1946 over naar de opvolger van het BNV, de 'Centrale Veiligheidsdienst' (CVD).
Personeelsbestand: op 20 november 1945 10, op 1 januari 1946 13, op 1 maart 1946 19. Planning voor 1 mei 1946 19.
 
Afdeling C Militaire Security  
Andere namen waren 'Afdeling Verhoor' en 'Bureau Engelberts'.
Taak: 'testen van militairen, bestemd voor den dienst overzee, op hun politieke betrouwbaarheid'. Een neventaak was het 'testen voor civiele diensten'.
Op 1 december 1945 ging het personeel van het Bureau Inlichtingendienst over naar het BNV.
London Branch (oftewel 'Netherlands Military Intelligence') van het Bureau Inlichtingendienst ging bij de overgang naar het BNV 'Bureau Londen' heten.
Op 22 januari 1946 besloot de Minister van Oorlog dat Afdeling C per 1 maart 1946 niet langer onder het BNV zou vallen. Een deel van de taak werd overgenomen door Afdeling Documentatie, een ander deel (betrouwbaarheidsonderzoek van sollicitanten) door 'Sectie Algemeene Buitendienst' van Afdeling A. Het militaire personeel (24 man) werd weer ter beschikking gesteld van de Minister van Oorlog. Het hoofd van het Detachement Londen van het Departement van Oorlog, verzocht om drie militairen van Bureau Londen te zijner beschikking te stellen. Zeven anderen zouden overgaan naar G3B.
Personeelsbestand: op 20 november 1945 106 en op 1 januari 1946 106.
 
Afdeling D Paspoorten / Bureau Paspoorten  
Deze afdeling verzorgde de uitgifte van paspoorten en exit-permits. In september 1945 verzocht het BNV om ontlast te worden van alle bemoeienissen met het reizen naar het buitenland, voorzover er geen veiligheidsfactor in het geding was.
De afdeling werd omgevormd tot een 'Bureau Paspoorten'. Krachtens een Beschikking van de Minister van Buitenlandse Zaken werd dat bureau op 15 januari 1946 opgeheven. Een restant van de taak (controle op het voorkomen van de applicant in de cartotheek) werd overgenomen door Afdeling Documentatie.
Personeelsbestand: op 20 november 1945 45 en op 1 januari 1946 45.
 
Opsporingsdienst / Afdeling D  
De 'Dienst Sanders', oorspronkelijk te Amsterdam gevestigd, ofwel de 'Opsporingsdienst'
(contraspionage) onder leiding van W.E. Sanders werd spoedig zelfstandig (los van Afdeling A) en ging later (eind juli, begin augustus 1945) Afdeling D heten.
Taak: 'het opruimen van de restanten van de Duitsche spionnage- en sabotagediensten in Nederland [..., de Opsporingsdienst] verricht daartoe o.a. opsporingsarbeid, verhoort personen, verzamelt de verkregen gegevens in dossiers, houdt een documentatie-kaartsysteem aan en brengt in schets het geheele organisatiesysteem dier spionnage. Voorts worden onderzoeken ingesteld tegen belangrijke verdachten, wier aangelegenheden en zaken den Procureur-fiscaal ten zeerste interesseeren of [die] als oorlogsmisdadigers kunnen worden aangemerkt.'
Op 1 januari 1946 kwam een splitsing tot stand tussen BNV Amsterdam en de 'Dienst Politieke Misdrijven' aldaar, 'welke laatste op verzoek van hoogerhand tot dan toe in B.N.V.-verband was ondergebracht'. Totdat Sanders gevolg gaf aan Einthovens verzoek om op te treden als hoofd van de Opsporingsdienst van het BNV, was hij hoofd van die Dienst Politieke Misdrijven.
Andere secties waren onder andere:
Havenveiligheidsdienst, (werd eind 1945 een zelfstandig onderdeel van het BNV);
Documentatie;
Verbindingsdienst;
Dactyloscopische dienst;
— Administratie;
Spionnage;
Contra-spionnage;
Sabotage.
De afdeling had provinciale afdelingen te Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Limburg, Noord-Holland, Zuid-Holland, Noord-Brabant, Utrecht, Zeeland, alsmede in de kampen Vught, Blauwkapel en Honswijk te Schalkwijk.
De in de drie kampen geplaatste ambtenaren hadden tot taak die kampen uit te kammen op gevangenen van contraspionage-belang. Nadat de wil tot zwijgen van de BNV-gegadigden was gebroken, werden ze doorgezonden naar kamp Blauwkapel voor verder verhoor ter completering van de gegevens in de door de Opsporingsdienst over de diverse Duitse inlichtingenorganisaties opgestelde schema's en ter overlevering voor berechting.
Personeelsbestand: op 20 november 1945 536, op 1 januari 1946 446, op 1 maart 1946 399. Planning voor 1 mei 1946 290.
 
Havenveiligheidsdienst  
Dit onderdeel was oorspronkelijk een sectie van de Opsporingsdienst / Afdeling D maar werd eind 1945 zelfstandig.
Taak:
— onderzoek naar de politieke betrouwbaarheid en gedragingen tijdens woz van zeelieden die opnieuw wilden aanmonsteren voor zee- of Rijnvaart;
— afgeven van bewijzen van zo'n onderzoek.
Op verzoek van het Ministerie van Financiën verrichtte dit onderdeel ook onderzoek naar de handelingen van personen in de scheepvaart die geblokkeerde valuta bezaten.
Personeelsbestand: op 1 januari 1946 26, op 1 maart 1946 33. Planning voor 1 mei 1946 36.
 
Afdeling Documentatie  
Oorspronkelijk was deze afdeling een onderdeel van Afdeling A. Zij werd na augustus 1945 zelfstandig.
Taak:
— paspoortaanvragencontrole (in maart 1946 gemiddeld 10.000 controles per week);
— eventueel vervolgonderzoek (testen op politieke betrouwbaarheid) door eigen rechercheurs;
— verstrekking van inlichtingen aan regeringsinstanties;
— dossiervorming omtrent personen tegen wie een strafvervolging ingesteld werd;
— verstrekking van inlichtingen omtrent Nationaal-Socialistische organisaties en NSB-organisaties;
— dossiervorming omtrent oorlogsmisdadigers.
De afdeling nam in januari 1946 een deel over van de oude taak van Afdeling D Paspoorten / Bureau Paspoorten.
In maart 1946 bedroeg het aantal verwerkte inlichtingen gemiddeld 25.000 per week.
Bij de afdeling werkten rechercheurs, testers, dossiervormers, administratieve ambtenaren, cartodieekambtenaren (controle en bijhouding), verificateurs, correspondenten, typekamer-correspondenten, typekamer-kaartentiksters, ambtenaren controle kaartvorming en een ambtenaar visa-paspoorten.
Personeelsbestand: op 20 november 1945 102, op 1 januari 1946 102, op 1 maart 1946 119. Planning voor 1 mei 1946 117.
 
Missie in het Buitenland  
In Duitsland vertoefde een missie onder leiding van kapitein F.E. Vlielander Hein.
Taak:
— opsporing van Nederlanders die voor de Gestapo, Sicherheitsdienst of Abwehr gewerkt hadden;
— verhoren van Duitsers die in Nederland voor die organisaties gewerkt hadden;
— vertegenwoordigen van de Politieke Opsporingsdienst;
— verrichten van security-werkzaamheden en -onderzoeken.
Personeelsbestand: op 20 november 1945 11, op 1 januari 1946 16, op 1 maart 1946 23. Planning voor 1 mei 1946 22.
Er heeft ook een Missie Praag bestaan.
Bureau Brussel
Het 'Bureau van den Gedelegeerde bij de Belgische Commissie Onderzoek gevangen Nederlanders in België' van 'MG, Sectie 3A' ging over naar het BNV en ging 'Bureau Brussel' heten.
Dit bureau hield zich bezig met het onderzoek naar Nederlanders in België, 'al dan niet in hechtenis genomen teneinde al die gegevens te administreren, welke voor het Hoofdbureau van belang zijn' en het 'opvangen en doorzenden naar Nederland van gevangenen, die daarvoor in aanmerking komen'.
Omdat de Belgische regering bezwaren had tegen de activiteiten van de Russische en Franse politiediensten in België, besloot zij dat alle buitenlandse diensten dienden te verdwijnen. Het bureau werd op 1 juli 1946 opgeheven.
Personeelsbestand: op 20 november 1945 23, op 1 januari 1946 21, op 1 maart 1946 19. Planning voor 1 mei 1946 21.
Bureau Parijs
Missie Parijs van 'MG, Sectie 3A' werd overgenomen door het BNV en werd in december 1945 'Opsporingsdienst Parijs' genoemd. Later werd het 'Bureau Parijs'. Het bureau kende ten aanzien van Nederlanders in Frankrijk dezelfde taak als die van Bureau Brussel ten aanzien van Nederlanders in België.
De verantwoordelijkheid voor dit onderdeel was onduidelijk in die zin dat het Ministerie van Justitie Bureau Parijs (en ook Bureau Brussel) onder dat ministerie wilde laten ressorteren.
Die onduidelijkheid bleek bijvoorbeeld uit een opmerking van het toenmalige hoofd, J.H. Weidner, tegenover de Parlementaire Enquete Commissie: 'Ik ben daar [op de ambassade] twee jaren te Parijs in functie geweest voor Justitie en voor het Bureau Nationale Veiligheid; ik heb nooit geweten wie nu eigenlijk mijn meester was: Justitie ['MG, Sectie 3A'] of het B.N.V. [...] Toen heb ik een brief geschreven aan de Regering, met de vraag, waar ik eigenlijk bij hoorde. Ik heb [in juni 1949] nog geen antwoord gehad. [...] Wij hebben nooit precies geweten wat het werk was van B.N.V. Wij hebben echter begrepen, dat het een soort zuivering was.'
Personeelsbestand: op 20 november 1945 47, op 1 januari 1946 27, op 1 maart 1946 16. Planning voor i mei 1946 17.
 
Verbindingsofficieren
De 'Dutch Liaison Officers' (DLO'S) onderhielden de contacten tussen het BNV en de geallieerde instanties en namen later de archieven van die instanties over. Zij gingen zich na het aflopen van die werkzaamheden bezighouden met contraspionage in het kader van de op 9 april 1946 opgerichte 'Centrale Veiligheidsdienst' (CVD).
Personeelsbestand: op 20 november 1945 15, op 1 januari 1946 6, op 1 maart 1946 10. Planning voor 1 mei 1946 3.
Van juni 1945 tot november 1945 liep het BNV vol met plusminus 1300 personeelsleden. Op 20 november 1945 liet Steketee een eerste telling verrichten: de uitkomst was 1270. Een volgende telling per 1 januari 1946 gaf 1184 en een telling per 1 maart 1946 978. Het streefgetal (eind maart 1946) voor 1 mei 1946 was 794.
 
Opheffing van het BNV
 
Vijf maanden na de oprichting van het BNV vond op 30 oktober 1945 op het Departement voor Algemeene Oorlogvoering een bespreking plaats inzake de toekomst van het BNV; daarbij aanwezig waren Minister-president prof dr ir W. Schermerhorn, Minister van Justitie mr H.A.M.T. Kolfschoten, Minister van Oorlog mr J. Meijnen, genm mr H.J. Kruis en tijd res kol L. Einthoven.
Bij die bespreking kwam wederom de bestaande controverse naar voren tussen Einthoven en het Departement van Justitie. Justitie wilde de contacten te Londen, Parijs en Brussel niet verloren laten gaan. Hiertegenover stond de opvatting dat deze drie bureaus onder het BNV van het Departement van Oorlog vielen, aangezien ze waren opgericht door een sectie van het Militair Gezag, 'MG, Sectie 3'.
De bureaus te Parijs en Brussel bestonden geheel uit gemilitariseerd personeel. Omdat vooral de topfunctionarissen van Brussel weigerden BNV-aanwijzingen op te volgen, werd een oplossing gezocht in het beëindigen van het dienstverband van personeel, dat niet voldeed.
Op Londen kon het BNV moeilijker rechten laten gelden. Te Londen was een restant werkzaam van de 'Politie-Buitendienst', een door het Departement van Justitie op 1 juli 1942 opgerichte dienst.
Vervolgens werd gesproken over de verschillende ongelijksoortige taken van het BNV die niet alle onder het Departement van Oorlog thuishoorden. Dit departement voorzag op den duur slechts rechtstreeks voordeel te zullen hebben van een klein deel van de activiteiten van het BNV, en wenste daarom niet de verantwoordelijkheid voor de gehele dienst te dragen.
Men zag meer in het ressorteren van een dienst onder de Minister-president. Omdat echter de diverse taken van het BNV betrekking hadden op dezelfde doelgroep van verdachte personen en daardoor centralisatie van het kaartsysteem noodzakelijk was, werd geaccepteerd dat die taken voorlopig gecombineerd bleven.
De situatie dat het Departement van Oorlog verantwoordelijk was voor niet strikt tot dit departement behorende taken werd vergeleken met de situatie van vóór de oorlog, toen de militaire inlichtingendienst GS 3 ook werkte met mensen, ondergebracht in andere diensten, ressorterend onder andere departementen. Het BNV ontving bijvoorbeeld nu bij de bestrijding van extremisten zijn inlichtingen voor 99 % van de politie, ressorterend onder het Departement van Binnenlandse Zaken.
Deze werkwijze zou voorlopig gehandhaafd blijven.
Tot slot werd opgemerkt dat het BNV veel te veel bekendheid had verkregen en dat het beter zou zijn het BNV te gebruiken als een 'camouflage voor een werkelijken Dienst'. Einthoven merkte op daarvoor al plannen te hebben gemaakt maar dat hij daar gaarne autorisatie voor zou ontvangen.
Door de beslissing op 31 oktober 1945 in de Raad voor Oorlogvoering om een centrale inlichtingendienst op te richten, werd tevens besloten tot de oprichting van een centrale veiligheidsdienst.
 
 
Op 9 april 1946 werd bij Koninklijk Besluit de 'Centrale Veiligheidsdienst' (CVD) opgericht. De CVD was in BNV-verband werkzaam, maar stond er officieel en operationeel los van. Op deze wijze kon personeel geselecteerd worden voor de dienst die na de opheffing van het BNV zou blijven voortbestaan.
In verband met de inkrimping en opheffing van het BNV hield Einthoven besprekingen, onder andere op 29 mei 1946 met de Secretaris-generaal van het Ministerie voor Algemeene Oorlogvoering en de secretaris van de Minister-president. Daarin werden onder andere de volgende afspraken gemaakt:
— Afdeling A (die op 1 mei 1946 een personeelssterkte had van 254 man) kon vóór 1 augustus 1946 gereduceerd worden tot 100 man. De sectie Transport hiervan zou van 83 man tot 50 man teruggebracht kunnen worden;
— Afdeling B (groot 21 man) ging per 1 augustus 1946 over naar de CVD;
— Van Afdeling D zouden alle buitenposten worden opgeheven voor 1 augustus 1946. Dan zou er een Opsporingsdienst overblijven van ongeveer 60 man die (met de nog lopende zaken) geleidelijk over zou gaan naar 'Dienst K' van het 'Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging' (DGBR);
— Afdeling Documentatie zou van no man tot 50 man gereduceerd worden en dan naar de CVD overgaan;
— de Havenveiligheidsdienst ging op 1 juni 1946 over naar de Koninklijke Marechaussee.
De Minister-president schreef echter op 3 juni 1946 aan Einthoven dat het BNV, in verband met de zorgwekkende toestand van 's Lands financiën en de dringende behoefte aan militairen voor de wederopbouw van het leger, in een sneller tempo zou worden geliquideerd dan aanvankelijk in zijn voornemen lag. Van 1 augustus 1946 af zou de dienst nog slechts enkele maanden als een afwikkelingsbureau kunnen voortbestaan met een personeelssterkte van 300 man. Na die datum zou de Afdeling Documentatie met een kleinere bezetting naar de CVD overgaan.
Het BNV werd opgeheven op 31 december 1946.
 
Later kwam men tot de ontdekking dat het BNV niet bij Koninklijk besluit opgeheven was. Op 26 juni 1948 zond Minister van Oorlog A.H.J.L. Fiévez daarom aan Minister-president dr L.J.M. Beel een gewijzigd ontwerp-KB voor de opheffing van het BNV met ingang van 31 december 1946.
 
De 'Commissie Wijnveldt'
 
Op 3 december 1946 werd bij besluit van de Minister-president een commissie ingesteld, de 'Commissie Wijnveldt': voorzitter-lid dr mr J. Wijnveldt (Hoge Raad); leden M.A. Reinalda (de latere Commissaris der Koningin te Utrecht) en gen bd H.F.M, baron van Voorst tot Voorst (later lid van de Raad van State); secretaris mr A.B. Somer. Aanleiding hiertoe was onder andere het zogenoemde 'Rapport Matthijsen' dat verhaalde van misstanden bij het BNV.
Taak onder andere:
'a. te onderzoeken in hoeverre de critiek op de leiding bij het Bureau Nationale Veiligheid gerechtvaardigd is, waarbij aandacht is te schenken aan de vraag, welke rol de heer W.E. Sanders bij deze dienst heeft vervuld;
b. de vraag te onderzoeken onder welk departement de Centrale Veiligheidsdienst, gelet op het daaraan ten grondslag liggende doel, dient te ressorteren, en desgewenst omtrent daarmede samenhangende onderwerpen voorstellen te doen. [...]
d. naar aanleiding van een bespreking van Uwe Excellentie en de Voorzitter, met de opgave, zo de Commissie dit nodig acht, ook reorganisatie-voorstellen te doen betreffende de C.V.D., een onderwerp ten dele reeds besloten in het punt onder b genoemd.'
De commissie ving haar werkzaamheden aan op 14 januari 1947. Zij bezat niet de bevoegdheid getuigen onder ede te horen 'zodat zij het "ja" van de een dikwijls had te aanvaarden naast het "neen" van de ander'.
Op 12 mei 1948 bracht de commissie een 191 pagina's tellend rapport uit waarin zij onder andere concludeerde:
ad a: 'dat terecht critiek is geuit op de leiding bij het B.N.V. Deze leiding is gelegd in handen van Mr. EINTHOVEN, die haar gebleken is niet de krachtige figuur te zijn aan wie de uitvoering van een zo vage en veelomvattende opdracht in die tijd had moeten zijn toevertrouwd. Met erkenning van en waardering voor de grote werkkracht, eer en goede trouw door Mr. EINTHOVEN betoond, is aan de Commissie gebleken, dat hij beleidsfouten heeft gemaakt, welke in het rapport omschreven zijn, en mede oorzaak werden van de ineenstorting van het B.N.V.'
Omdat vooraf bewust gekozen was voor een grootschalige opzet, een amalgaam van diensten en dienstjes, waarbij de 'ineenstorting' van het BNV al tevoren ingecalculeerd werd, was deze conclusie feitelijk niet ter zake doende en kon Einthoven hoofd blijven van de CVD en de opvolger ervan, de 'Binnenlandse Veiligheidsdienst'.
De commissie verklaarde omtrent het 'Rapport Matthijsen' dat 'het verslag sterk suggestief gesteld is en de zaken gekleurd worden voorgedragen'. Omtrent de rol van W.E. Sanders werd verklaard dat Sanders in BNV-verband slecht gefunctioneerd had.
Ad b en d stelde de commissie voor de CVD onder te brengen bij Bureau G3B (Veiligheid) van de Generale Staf van het Ministerie van Oorlog, waartoe dan vier secties opgericht moesten worden (G3B 1, 2, 3 en 4).
 
 
Centrale Veiligheidsdienst (CVD)
 
Oprichting
In de Ministerraadvergadering van 30 oktober 1945 deelde Minister-president Schermerhorn mede dat 'bij de bespreking, welke hedenochtend op zijn Ministerie plaatsvond, door Kolonel Einthoven den nadruk werd gelegd op de noodzaak, de inlichtingen, welke ook voor den oorlog uit diverse normale kanalen werden verkregen, te centraliseeren. Een centrale instantie dient de gegevens weer aan de bestaande organen toe te zenden, die ermee moeten werken, voor zoover het militaire gegevens betreft, gaan deze derhalve naar het Ministerie van Oorlog. De Minister-President denkt zich hier een klein orgaan, dat met sterk geselecteerde krachten werkt en zoo min mogelijk naar buiten optreedt'.
De beslissing of zo'n centrale veiligheidsdienst zou worden opgericht, hing af van de beslissing die de 'Raad voor Oorlogvoering', een onderraad van de Ministerraad, de volgende dag, 31 oktober 1945, zou nemen over de eventuele centralisatie van het inlichtingenwerk. Schermerhorn, de voorzitter van de Raad voor Oorlogvoering, mocht op 31 oktober 1945 constateren dat er een centrale inlichtingendienst zou worden opgericht.
Einthoven zag in de loop van 1945 in, dat het B.N.V. niet behoorlijk werkte en zette in een op 29 januari 1946 te 's-Gravenhage gehouden vergadering zijn denkbeelden nader uiteen omtrent de mogelijke coördinatie der centrale inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze vergadering werd gehouden onder leiding van de Minister-President Schermerhorn, terwijl verder aanwezig waren de Ministers van Binnenlandse Zaken, Marine, Oorlog, Overzeese Gebiedsdelen, Justitie, Financiën, de Minister zonder portefeuille, Lt.Generaal Kruls, kolonel Einthoven en Mr. Fock.
Omdat het BNV was voorbestemd geheel te verdwijnen zodra de restanten van het Duitse spionage- en sabotagenet waren opgeruimd, stelde Einthoven op de vergadering op 29 januari 1946 voor dat de Centrale Veiligheidsdienst moest beschikken over de volgende diensten:
1. kaartsysteem;
2. opleiding;
3. beveiliging tegen spionage;
4. inlichtingenbureau betreffende extremisme.
De CVD zou, evenals de centrale inlichtingendienst, onder de Minister-president dienen te ressorteren. De coördinatie tussen beide diensten kon plaats hebben door persoonlijk overleg, maar vond 'haar zakelijken grondslag in het kaartsysteem, waarin alle inlichtingen uit binnen- en buitenland' samenkwamen en volgens een bepaald systeem uniform zouden moeten worden geboekt. Einthoven verwees hierbij naar het systeem van de Britse veiligheidsdienst MI5, de registratie met een centrale index. De twee centrale diensten zouden hetzelfde kaartsysteem gaan hanteren.
In tegenstelling tot de vooroorlogse situatie zou er een verplichting moeten komen om gegevens aan de centrale veiligheidsdienst door te geven, berustend op een Koninklijk besluit.
Conform de denkbeelden van Einthoven werd bij geheim Koninklijk Besluit van 9 april 1946 de CVD opgericht, ressorterend onder de Minister-president, waarna delen van het 'Bureau Nationale Veiligheid' (BNV) in de nieuwe dienst werden opgenomen. In het door Einthoven opgestelde concept-Koninklijk besluit (op 16 maart 1946 aan de Minister-president overhandigd) werd op aandrang van de Minister van Justitie het rechtstreekse contact van het hoofd van de CVD met de ministers en overheidsdiensten veranderd in een contact via de Minister-president.
 
Taak van de CVD
 
Taak van de CVD was het inwinnen van inlichtingen, uitsluitend in het binnenland, omtrent:
'a. spionnage, sabotage en voor de binnenlandsche orde en veiligheid ongewenschte propaganda,
b. elk streven gericht op bestrijding van het wettig gezag met onwettige middelen, dan wel op aantasting van de grondslagen van een democratischen regeeringsvorm.'
Het 'centrale' van de dienst bleek uit artikel 3 van het Koninklijk besluit: 'Met uitsluiting van alle overheidsorganen, -diensten en in overheidsdienst staande personen, heeft de dienst tot taak de inlichtingen, welke omtrent de in artikel genoemde onderwerpen [zie punt a van de taakstelling] door andere organen en diensten van departementen van algemeen bestuur worden verkregen, te verzamelen en in onderling verband te brengen.'
Evenals de 'Buitenlandsche Inlichtingendienst der Nederlandsche Regeering' (BID) kende de CVD in vergelijking met andere inlichtingendiensten een hogere status. De CVD kon de Minister-president en de betrokken Ministers verzoeken de onder hen ressorterende diensten, organen of ambtenaren opdrachten te verstrekken tot het inwinnen van inlichtingen in het binnenland omtrent de in de taakstelling vermelde onderwerpen.
 
Organisatie
 
Indeling (volgens een mededeling van Einthoven aan de 'Commissie Wijnveldt'):
·         Afdeling A: 'Spionnage van buitenlandse mogendheden in Nederland gericht hetzij tegen ons land, hetzij tegen een ander land.'
·         Afdeling B: 'Binnenlandse politieke stromingen en groeperingen, die het wettig gezag met onwettige middelen bestrijden, dan wel de grondslagen van een democratische regeringsvorm aantasten (ook wanneer zij daarbij volkomen wettige middelen gebruiken) of propaganda voeren, welke voor de binnenlandse orde en veiligheid ongewenst is.'
'Teneinde deze twee hoofdafdelingen behoorlijk te laten functionneren zijn er 4 hulpdiensten geprojecteerd:
I Het secretariaat, waar alle post binnenkomt en verwerkt wordt en waar door deskundig personeel wordt uitgemaakt tot wiens competentie een bepaald vraagstuk behoort. Op deze manier voorkomt men, dat twee of meer onderdelen van eenzelfde dienst zich met hetzelfde vraagstuk bezighouden zonder dat zij dit van elkaar weten. [...]
II De documentatie, waar alle kaarten en dossiers worden gemaakt en bewaard. Zeer bijzondere zorg zal, naar Engels voorbeeld, worden besteed aan de security van deze afdeling o.a. door te zorgen, dat het lagere personeel steeds slechts een gedeelte van het materiaal kan overzien, waarmede men betrekkelijk weinig of geen kwaad kan [compartimentering]. Alle gedrukte formulieren en mappen zowel voor het secretariaat als voor de documentatie liggen klaar. De invoering wacht nog slechts op een meerdere centralisatie van de dienst in een ruimer gebouw, waarmee in de eerste helft van September, in een tijdelijk onderdak, kan worden aangevangen (thans is het werk over 3 ver uiteenliggende gebouwen verspreid).
III De security, die zowel voor de veiligheid en betrouwbaarheid van de eigen organisatie moet zorgen, als propaganda moet maken onder Departementen, vitale bedrijven enz., om deze instanties er van te doordringen, dat voorkomen moet worden, dat daar ongewenste elementen binnen dringen en daardoor geheime zaken in verkeerde handen komen.
Deze dienst is weer onderverdeeld in Secties voor:
a. de Ministeries en Overheidsdiensten;
b. de bedrijven;
c. de zeelieden;
d. grenzen en havens. [...]
IV De administratie, die zich bezig houdt met personeelsaangelegenheden, financiën en het beheer van het materieel.
Deze vier hulpdiensten staan rechtstreeks onder het onderhoofd van de dienst. Het hoofd van de dienst bemoeit zich in het algemeen uitsluitend met de afdelingen A en B. Een kabinet bestaande uit enige ambtenaren staat hem ter zijde en hij onderhoudt de betrekkingen met de Buitenlandse Inlichtingendienst, zomede met de Departementshoofden aan wie hij verplicht is inlichtingen te verstrekken.'
De indeling was op 1 september 1947:
A.C.D. (afdeling A Centrale Documentatie) 31 personen;
A.I.D. (afdeling A Inwendige Dienst) 29;
B (afdeling Extremisme) 30;
C (afdeling Contra-spionnage) 7;
D (afdeling Security) 11;
Kabinet: K.A. (Kabinet Algemeen) en K.B. (Kabinet Bijzonder) 7;
Missie Duitsland 7;
(totaal 122 personeelsleden).
 
Een gebrek aan medewerking
 
De CVD is nooit een echte centrale veiligheidsdienst geworden. Vrijwel niemand kende het Koninklijk besluit en als men van het bestaan op de hoogte was, dan nog kende men de inhoud ervan niet. Zelfs als men de inhoud kende, waren er mogelijkheden de gegeven richtlijn te omzeilen.
Einthoven schreef hierover in zijn memoires: 'Maar in die beginjaren moest ik ervaren dat de edele geblinddoekte vrouwe Justitia als een furie en in niets ontziende woede om zich heensloeg omdat haar een stuk "macht" was ontnomen. Sommige van haar dienaren stoorden zich aan geen enkel nieuw voorschrift. Met deze agitatie liep het pas af toen enige procureurs-generaal van voor de oorlog waren gepensioneerd.'
Hierbij moet evenwel opgemerkt worden dat Einthoven evengoed afspraken of regelingen 'vergat' wanneer hem dat uitkwam in zijn streven naar een goed functioneren van de CVD.
Al eerder werd reeds gewezen op het streven van het Ministerie van Justitie een eigen inlichtingendienst te hebben. Na de opheffing van het BNV bleef tegenwerking bestaan. De vertegenwoordiger van het Ministerie van Justitie te Parijs moest in mei 1948 een expliciete instructie van zijn minister krijgen om zich niet langer op cvo-terrein te begeven. Ook de 'Buitenlandsche Inlichtingendienst der Nederlandsche Regeering' (BID) kreeg last met Justitie toen diezelfde vertegenwoordiger aan de Franse contraspionagedienst de ware aard onthulde van een ambtenaar van de Nederlandse ambassade te Parijs (de ambtenaar was BiD-medewerker en moest na die onthulling teruggeroepen worden).
Over de CVD noteerde de 'Commissie Wijnveldt': 'Wij vragen ons dan ook af, waartoe deze geheimhouding [van het KB van 9 april 1946, no 46] nodig was. Evenals tijdens het bestaan van het B.N.V. Mr. Einthoven moest klagen over gebrek aan medewerking [...], wat toen te begrijpen was, daar er nog geen regelmatig werkende Staatsorganen waren, zo ging het helaas thans weer.
De oorzaak hiervan ligt in het bepaalde bij art. 5 lid 2: "De betrokken Ministers dragen zorg, dat alle op het tijdstip van de inwerkingstelling van dit Besluit te hunner beschikking staande gegevens en in de toekomst te hunner kennis komende inlichtingen, omtrent de onderwerpen bedoeld in art. 2, terstond ter beschikking van het Hoofd van de Centrale Veiligheidsdienst worden gesteld".
De onderwerpen, genoemd in art. 2, betreffen dan: spionnage, sabotage en voor de binnenlandse orde en veiligheid ongewenste propaganda, elk streven gericht op de bestrijding van het wettig gezag met onwettige middelen, dan wel op aantasting van de grondslagen van een democratische regeringsvorm.
Verschillende vragen omtrent die onderwerpen kunnen rijzen, b.v. wat is ongewenste propaganda, wat zegt de vage slotzin, aanvangende met "dan wel"; wie moet oordelen en beslissen of verkregen inlichtingen daaronder vallen, zijn het de diensten, die inlichtingen verkregen hebben of de Ministers waaronder deze ressorteren, of wel behoort die beoordeling tot de bevoegdheid van het hoofd van de C.V.D.?
Op dit Kon. Besluit heeft de vloek van het geheim gedrukt.'
 
Reorganisatie van de CVD
 
De 'Commissie Wijnveldt' kwam tot de slotsom dat 'de C.V.D. zoals deze thans krachtens het geheim Koninklijk Besluit van 9 April 1946, no. 46 is opgericht, moet vervangen worden door een andere organisatie.
Behalve het feit, dat aan de Commissie gebleken is, dat aan deze dienst verschillende fouten kleven, welke mede haar oorsprong vinden in de overhaaste wijze van oprichting van het B.N.V., keurt de Commissie af, dat de instelling van de C.V.D. geschied is bij "geheim" Koninklijk Besluit.'
Als gevolg van de door de 'Commissie Wijnveldt' bepleite reorganisatie van de CVD stelde Minister-president dr L.J.M. Beel bij beschikking van 30 juni 1948, no 19508, de 'Commissie Prinsen' in (voorzitter dr mr M.J. Prinsen, Secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken; leden mr J.C. Tenkink, Secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie, Igen mr H.J. Kruis, Chef Generale Staf, vadm jhr EJ. van Holthe, Chef Marinestaf en mr C.L.W. Fock, Raadadviseur in algemene dienst van het Ministerie van Algemene Zaken; secretaris mr S. Kloosterman van  het Ministerie van Binnenlandse Zaken).
De opdracht van de 'Commissie Prinsen' luidde onder andere: 'a. zich uit te spreken omtrent de al of niet wenselijkheid van een reorganisatie van de C.V.D. als door de Commissie-Wijnveldt wordt voorgesteld, waarbij tevens ware na te gaan, welke de plaats van de Buitenlandse Inlichtingendienst daarbij zal dienen te zijn;
b. de werkzaamheden van de (evt. gereorganiseerde) C.V.D. enerzijds en de politieorganen (Rijks-, gemeentepolitie en marechaussee) anderzijds zo scherp mogelijk af te bakenen;
c. bindende richtlijnen te ontwerpen voor goede samenwerking tussen de (evt. gereorganiseerde) c.v.D. enerzijds en de organen van Justitie en politie anderzijds'.
Op 22 januari 1949 bracht de 'Commissie Prinsen' een 28 pagina's tellend rapport uit.
'Overeenkomstig de aard van de door deze Minister [Beel] te verrichten werkzaamheden acht de Commissie het wenselijk de Centrale Veiligheidsdienst onder te brengen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Ook ten aanzien van de Buitenlandse Inlichtingendienst is de Commissie van oordeel, dat deze dienst in beginsel niet onder de minister-President behoort te ressorteren. Naar de aard van de door die dienst verrichte werkzaamheden zou deze principieel onder de Minister van Buitenlandse Zaken, dan wel -aangezien de ingewonnen inlichtingen in belangrijke mate op economisch terrein liggen- onder de Minister van Economische Zaken thuis horen. [...Echter] zou zij, temeer daar de huidige plaats en organisatie van de Buitenlandse Inlichtingendienst tot dusver in de praktijk tot geen moeilijkheden aanleiding heeft gegeven, zich er bij neer kunnen leggen, indien de buitenlandse Inlichtingendienst uit praktische beleidsoverwegingen onder de Minister-President geplaatst blijft. [...] Resumerend moge zij t.a.v. de punten a, b, en c het volgende naar voren brengen.
Ad a. Wat het gestelde onder a betreft, meent zij, dat het geen aanbeveling verdient de Centrale Veiligheidsdienst, zoals door de Commissie-Wijnveldt was voorgesteld, te reorganiseren in dier voege, dat deze wordt geďncorporeerd in de afdeling G.S.3.
b van de Generale Staf. De Commissie geeft er de voorkeur aan de Centrale Veiligheidsdienst over te brengen naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Ad b. Ten aanzien van het gestelde sub b zij opgemerkt, dat behoudens de hierboven op blz. 5 e.v. gegeven taakomschrijving een scherpere afbakening van de werkzaamheden van de Centrale Veiligheidsdienst en de politieorganen niet nodig is, nog daargelaten of zij mogelijk zou zijn.
Hierbij moge er tevens aan herinnerd worden, dat de gebreken, welke zich tot dusverre hebben voorgedaan, zich zeker niet zozeer hebben gemanifesteerd in de lagere niveau's, doch dat de nodige verbeteringen bij uitstek worden vereist in de opbouw en de coördinatie van de leiding. [...]
Ad c. Wat vervolgens het gestelde sub c betreft, meent de Commissie dat de vereiste samenwerking bereikt kan worden door de hierboven reeds gememoreerde instructie, dat de verschillende diensten en de daarbij ingeschakelde personen en instanties langs de hiërachieke weg hun activiteiten en bevindingen steeds prompt hebben door te geven, waarna de vereiste coördinatie en samenwerking middels de hierboven omschreven Commissie van overleg en het daaraan verbonden Bureau verkregen kunnen worden, terwijl ook overigens een voortdurend rechtstreeks en hartelijk overleg tussen de leiding van de C.V.D. en de Procureur-generaal, fgd. Directeuren van Politie, met kracht bevorderd worde.'
 
De CVD veranderde bij vertrouwelijk Koninklijk besluit van 8 augustus 1949 met ingang van 9 augustus 1949 in de 'Binnenlandse Veiligheidsdienst' waarbij het besluit op vrijwel alle punten de aanbevelingen volgde van de 'Commissie Prinsen'.

Rapport commissie Wijnvelt


gebaseerd op: Kluiters, F.A.C.: De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten, 1993 



Terug