(Nederlandse) Antillen
De noodzaak voor een veiligheidsorganisatie voor de Antilliaanse eilanden was verbonden aan de ligging van deze eilanden en aan ontwikkelingen buiten hun territorium. In 1929 leidde de Venezolaanse rebellenleider Urbina een opstand tegen het regime van de dictator Juan Vicente Gomez in Venezuela. Toen aan het licht kwam dat Urbina op Curaçao deze acties had gepland, kwam de relatie tussen Nederland en Venezuela onder druk te staan. Als gevolg hiervan werd een inlichtingendienst op Curaçao opgericht met als doel het voorkomen dat Nederlands overzees grondgebied misbruikt zou worden voor zulke doeleinden. Deze inlichtingendienst, die de naam Speciale Dienst kreeg, begon als een onderdeel van de militaire autoriteiten en kwam later onder het Korps Politie Nederlandse Antillen te vallen. Naast ontwikkelingen op de Nederlandse eilanden werden ook rapporten opgesteld over de situatie op bijvoorbeeld Haïti en de Dominicaanse Republiek.
Dat Van ’t Hof geen hoge pet op had van het functioneren van de inlichtingendienst bleek wel uit diens voorstel om uitwisseling van gegevens “ter voorkoming van eventuele moeilijkheden, het best kan geschieden in een particuliere correspondentie tussen de hoofdcommissaris en IONA, waardoor deze correspondentie gehouden kan worden buiten de administratie van deze Antilliaanse overheidsdienst” (idem). In een interne nota, gerubriceerd als ‘zeer geheim’ geeft de Chef Kabinet Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken aan de Vice-Minister-President / Minister voor Overzeese Rijksdelen aan dat hierover overleg is geweest met de MARID en dat deze handelswijze als meest praktisch gezien wordt.
De minister (Cornelis Staf) gaf in een handgeschreven aantekening op deze nota aan dat hij voorlopig akkoord ging “maar vind het zonderling. Het verschil met Sur.[iname] is nu dat op N.A. gouv.[erneur] hetzelfde hoort, maar niet ziet. En dat moet dan blijkbaar zijn omdat zó Dir. Kab. Gouv. “overgeslagen” wordt! Wordt die dan niet vertrouwd? Dan houdt alles op! En waarom alleen “lezen” en niet “zien”? Tenzij men weer het opbergen op Kab.Gouv. niet vertrouwt. Zonderling!” (nota 8 maart 1955).
De Chef Kabinet reageerde in een (zeer geheime) nota van 15
april 1955 dat er geen sprake was van een gebrek aan vertrouwen in
het Kabinet of in de wijze van behandeling van geheime stukken op
het Gouvernementskantoor, maar een gevolg was van een algemene
instructie die voor inlichtingenofficieren van de MARID van kracht
was. De MARID wilde hier niet verder op ingaan, uitsluitend
marinemensen hadden hierover te oordelen. Dat het niet alleen ging
om rapportages van de Marine zelf, maar ook om rapportages van de
hoofdcommissaris aan IONA die buiten de administratie van de
veiligheidsdienst werden gehouden, en waar de marine niets over te
zeggen had kwam niet meer aan de orde.
De Chef kabinet heeft een aantal voorstellen gedaan om tot een
betere situatie te komen. Die hielden in dat de IONA aan de
Marine-staf moest rapporteren, de Marinecommandant vervolgens
schriftelijk aan de Gouverneur moest rapporteren en het Kabinet
van de Gouverneur deze na orientatie in het geheime archief
moesten bergen. “Het ligt niet in de bedoeling, dat deze
rapportages ter kennis van de Procureur-Generaal in Willemstad
wordt gebracht.”
De minister gaf op 19 april aan dat die voorstellen heel wat beter
lijken dan de aanvankelijk opzet, maar een latere aantekening gaf
aan dat hier niets van terecht was gekomen (nota 15 april 1955).
In 1960 werd de dienst geformaliseerd en kwam er een Landsbesluit dat
regels gaf voor deze dienst. De dienst viel onder de
(Antilliaanse) minister van justitie. De dienst werd omschreven
als een politiële inlichtingendienst en stond onder leiding van de
hoofdcommissaris van politie.
De taak was:
'a. het inwinnen en verwerken van gegevens omtrent alle personen,
die van een staatsgevaarlijke activiteit of neiging daartoe ten
opzichte van Nederland, de Nederlandse Antillen of Suriname,
alsmede ten opzichte van met het Rijk bevriende buitenlandse
mogendheden blijk geven of hebben gegeven.
b. het inwinnen en verwerken van gegevens omtrent extremistische
stromingen.
c. het verzamelen van inlichtingen, die van belang kunnen zijn ter
bevordering van veiligheidsmaatregelen in alle vitale en kwetsbare
overheids- en particuliere instellingen en bedrijven. d. het
verrichten van al hetgeen voor het goed functioneren van de
inlichtingendienst noodzakelijk is.'
Vanaf eind jaren ’50 van de vorige eeuw vond een aantal
incidenten plaats die zou leiden tot een reorganisatie bij de
dienst.
Tijdens de regeerperiode van de Venezolaanse democratische
president Betancourt (1958-1963) vluchtte een aantal militairen
naar het buitenland, waaronder Curaçao, om van daaruit het bewind
te proberen omver te werpen. Ook de communistische oppositie,
gesteund door Cuba, gebruikte onder meer de Antillen als
springplank.
In 1961 werd het Portugese toeristenschip Santa Maria na vertrek
uit Willemstad (Curaçao) gekaapt door een groep onder leiding van
de Portugese balling Henrique Galvão, die het regime van President
Salazar in Portugal omver wilde werpen.
Naar aanleiding van onder meer deze incidenten werd besloten de dienst te reorganiseren. De regering van de Nederlandse Antillen verzocht de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) advies uit te brengen over de oprichting van een veiligheidsdienst. Ook de BVD zag de noodzaak in van een inlichtingendienst: “Er bestaat weliswaar geen communistische partij, doch de Antillen zijn zo vergeven van spionnen, wapenhandelaren, politieke intriganten en wat dies meer zij, dat voor een op te richten dienst genoeg werk aan de winkel zal zijn.” (verslag Aurora-bespreking, 8 maart 1962).
Veiligheidsdienst Nederlandse Antillen
Drs. Andries Kuipers van de BVD (tussen 1967 en 1977 zou hij Hoofd BVD worden) bezocht begin 1962 en begin 1963 Curaçao 'ter kennisneming van de typische behoeften in verband met de verhoudingen'. Hij schreef een ontwerp landsbesluit, waarbij zoveel mogelijk de terminologie van het instellingsbesluit van de BVD gehanteerd werd. Ook schreef Kuipers een ontwerp-ambtsinstructie voor het toekomstige hoofd van de dienst. Dit voorstel werd door de minister van justitie van de Antillen aanvaard. Twee ambtenaren (inspecteur Anno Kibbelaar en de van buiten de organisatie afkomstige, academisch geschoolde, Wim Statius Muller) werden aangewezen om als toekomstig hoofd en plaatsvervangend hoofd van die dienst te gaan werken. Beiden kregen een opleiding van een half jaar bij de BVD. Na de maanden bij de BVD brachten ze nog een studiebezoek aan de Britse en Amerikaanse inlichtingendiensten. Daarna namen ze de leiding van de VNA op zich. BVD-hoofd Sinninghe Damsté bezocht in maart 1963 Curaçao “ter onderstreping van de adviezen en van de samenwerking”.
De Antilliaanse minister van justitie gaf toen aan dat in het
ontwerp Landsbesluit en de ambtsinstructie een formele wijziging
zou worden aangebracht in verband met “veranderingen in de
taakverdeling van ministers.” De BVD was hiervan niet op de hoogte
gesteld. Op 10 juni 1963 werd dit Landsbesluit
afgekondigd.
In de artikelen 3 en 5 waren wijzigingen aangebracht:
Artikel 3 van het ontwerp-Landsbesluit luidde:
'Hij [het hoofd van de dienst] stelt de Minister- President,
Minister van Algemene Zaken – ook uit eigen beweging – bij
voortduring op de hoogte van alle inlichtingen, die van belang
kunnen zijn voor de nationale veiligheid. Hij stelt de
Minister-President, Minister van Algemene Zaken, – ook uit eigen
beweging – bij voortduring op de hoogte van alle inlichtingen, die
van belang kunnen zijn voor de nationale veiligheid.’
In het gepubliceerde Landsbesluit was dat veranderd in:
Art. 3 lid 1. Het hoofd van de dienst stelt de Minister van
Justitie – ook uit eigen beweging – bij voortduring op de hoogte
van al hetgeen van belang kan zijn.
Nieuw ingevoegd werd een tweede lid:
2. Het hoofd van de dienst is gebonden de Minister-President,
Minister van Algemene Zaken, alle door hem gewenste inlichtingen
te verschaffen.’
En vervolgens weer de voorgestelde zin: ‘Hij stelt de
Minister-President, Minister van Algemene Zaken, – ook uit eigen
beweging – bij voortduring op de hoogte van alle inlichtingen, die
van belang kunnen zijn voor de nationale veiligheid.’
In artikel 5 werd een nieuw lid 1 ingevoegd:
'De Veiligheidsdienst stelt, binnen het kader van de hem ingevolge
dit landsbesluit toebehorende taak, elk onderzoek in, waartoe hem
door de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, of de
Minister van Justitie opdracht wordt gegeven.'
Sinninghe Damste schreef hierover in een notitie: “Immers, de onderzoeken van
artikel 5 1e lid zijn weliswaar beperkt door de taakstelling – zij
het met afwijking van de elders gebezigde terminologie – doch deze
is door het 2e lid van het 3e artikel volledig afhankelijk van
hetgeen de Minister-President wenst. Naast het bepaalde in de 2e
alinea van artikel 3, lid 2, dat reeds de Minister-President een
duidelijke bevoegdheid geeft, lijkt de onbeperkte bevoegdheid in
de 1e alinea van evenbedoeld artikellid niet alleen
onbegrijpelijk maar bovendien overbodig. Het is jammer, dat over
deze passages het afgesproken overleg niet heeft plaatsgevonden,
waardoor het ongewenste karakter van deze artikelen kennelijk aan
de aandacht is ontsnapt. De thans ontbrekende beperking [namelijk,
dat een onderzoek uitsluitend in het kader van de nationale
veiligheid mag worden gevraagd] strookt zeker niet met de
essentialia van een veiligheidsdienst.”
Geschrapt uit de voorgestelde tekst in het Landsbesluit was de
passage over de bevoegdheid van het hoofd van de dienst om bij het
Openbaar Ministerie van de Nederlandse Antillen te interveniëren
en de verplichting van het Openbaar Ministerie om met het hoofd in
overleg te treden. Een dergelijke passage stond wel in het
Koninklijk Besluit waarmee de BVD opgericht werd (art. 31 t/m 33 KB 1949, nr. 51).
Sinninghe Damste schreef hierover: “Misschien is gedacht, dat i.c. de verantwoordelijke Minister zowel het vervolgingsbeleid onder zich heeft als de veiligheidsdienst, dus anders dan in Nederland. Een beslissing over al of niet vervolging is dus in één hand. Maar vóór het tot een dergelijke beslissing behoeft te komen - dat is dus, indien hoofd veiligheidsdienst en Procureur-Generaal van mening verschillen - kan er reeds onherstelbare schade zijn aangericht, als namelijk de Procureur-Generaal zonder overleg met het hoofd van de veiligheidsdienst tot opsporing c.q. vervolging overgaat en daarmee een operatie van de veiligheidsdienst doorkruist of bij voorbaat afsnijdt. Te eerder bestaat aan de bevoegdheid tot interveniëren en de plicht tot overleg behoefte in de Antillen, nu - anders dan ia Nederland - het hoofd van de veiligheidsdienst daar een meldingsplicht heeft aan de ProcureurGeneraal en zelfs van wijde omvang (artikel 3, lid 4 sub b.). Het hoofd van de veiligheidsdienst is verplicht de Procureur-Generaal volledig in te lichten over de daar bedoelde gevallen en geeft dus bij voorbaat vele zaken uit handen. De plicht tot overleg dient hier zeker aan de Procureur-Generaal te worden opgelegd.”
Ook de ambtsinstructie werd gewijzigd. Artikel 6 lid 1 van de ambtsinstructie werd uitgebreid met: “Hij stelt de Minister-President, Minister van Algemene Zaken en de Minister van Justitie wekelijks op de hoogte van alle [met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten binnen het Koninkrijk] uitgewisselde berichten.”
Sinninghe Damsté schreef hierover:
“De bescherming van bronnen is voor elke veiligheidsdienst een
zaak van het allerhoogste belang. Dit brengt met zich mee, dat de
kring van degenen aan wie de bron wordt bekend gemaakt, steeds zo
klein mogelijk wordt gehouden; hetgeen in het inlichtingenjargon
"the need to know principle" wordt genoemd. Deze "need to know"
wordt ten aanzien van bronnen in het algemeen geacht niet te
bestaan ten aanzien van het bestuur en de bestuursorganen. Wanneer
dit niet aanvaard zou worden, zou het geheime werk nagenoeg
onmogelijk worden. Hoewel over deze zaken weinig officieel is
bekend gemaakt, kan op grond van internationale ervaring worden
gezegd, dat deze regeling in alle landen, waarmee de B.V.D. nauwe
relaties op inlichtingengebied onderhoudt, wordt gevolgd. Men kan
het ook omdraaien: de B.V.D. treedt niet in relatie met een
veiligheidsdienst, welke het genoemde principe niet duidelijk
primair stelt. In het verkeer met de bevriende diensten bestaat de
afspraak, dat men elkaars bronnen tenminste beschermt
overeenkomstig de normen die gelden in het originerende land. Uit
het bovenstaande zal het duidelijk zijn, dat de bepaling in de
tweede volzin van het 1e lid van artikel 6 van de
ambtsinstructie, een belemmering zal vormen voor de B.V.D. om met
de Antilliaanse veiligheidsdienst een diepergaande samenwerking
aan te gaan. En het was juist zulk een intensieve samenwerking
welke beoogd werd, want er bestond reeds een relatie voor minder
kwetsbare informatie. Indien het 2e lid van dit artikel
op overeenkomstige wijze zou worden toegepast, zou ongetwijfeld
blijken dat de veiligheidsdienst van de Antillen in het
internationale verkeer tussen de diensten een grote handicap zou
hebben en daardoor feitelijk geïsoleerd zou komen te staan. Doch
ook indien de meldingsplicht slechts tot de diensten binnen het
Koninkrijk zou worden beperkt, zou van zulk een isolement al
evenzeer sprake zijn, aangezien geen buitenlandse dienst bereid
zou zijn in relatie te treden met de Antilliaanse dienst, indien
niet daarbij de B.V.D. als sponsor zou optreden. Distanciëring van
de B.V.D. zou het “rode licht” betekenen.”
Sinninghe Damsté gaf aan dat als deze wijzigingen niet worden
teruggedraaid, de samenwerking van de BVD met de nieuwe dienst
beëindigd zou worden.
Na overleg op hoog niveau gaf de Antilliaanse Minister-President
Efraïn Jonckheer in een brief van
19 oktober 1963 aan de Vice-Minister-president Barend Biesheuvel
aan dat “artikel 3 lid 2 van het Landsbesluit gewijzigd werd: “Het
hoofd van de dienst is gehouden, binnen het kader van de hem
ingevolge dit landsbesluit toebehorende taak, de
Minister-President, Minister van Algemene Zaken, alle door hem
gewenste inlichtingen te verschaffen. Door het aanbrengen van deze
beperking in artikel 3 lid 2 mag naar het voorkomt - en ook
Minister Toxopeus deelde deze mening- worden aangenomen dat de in
de notitie aangegeven bezwaren tegen de huidige redactie van
artikel 5 lid 1 zijn komen te vervallen.” Ook de in artikel 6 lid
1 van de ambtsinstructie de toegevoegde zin verviel en toegezegd
werd dat de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie en de
dienst intern geregeld zou worden, maar dat deze regeling niet in
het Landsbesluit opgenomen zou worden.
Daarmee waren voor de BVD “de belemmeringen voor een goede
samenwerking tussen de Antilliaanse Dienst en de Binnenlandse
Veiligheidsdienst weggenomen, aldus de Minister van Binnenlandse
Zaken op 11 november 1963.
Op 25 november 1963 werd de wijziging van het Landsbesluit
vastgesteld.
Een half jaar later schreef
Sinninghe Damsté dat de ontwikkelingen van de Veiligheidsdienst
Nederlandse Antillen niet onbevredigend liepen.
Taak van de VNA volgens dit Landsbesluit was:
'1. De dienst wint inlichtingen in omtrent:
a. personen die van een staatsgevaarlijke activiteit of neiging
daartoe ten opzichte van de Nederlandse Antillen, van Nederland,
van Suriname of van het Rijk in zijn geheel alsmede ten opzichte
van met het Rijk bevriende buitenlandse mogendheden blijk geven of
hebben gegeven;
b. extremistische stromingen.
2. De dienst bevordert het nemen van veiligheidsmaatregelen in
alle vitale en kwetsbare overheids- en particuliere instellingen
en bedrijven.
3. De dienst verricht al hetgeen voor het goed functioneren van
een inlichtingendienst noodzakelijk is.'
De maandoverzichten die de Speciale Dienst uitgaf verschenen
vanaf december 1963 onder de naam van de Veiligheidsdienst
Nederlandse Antillen. De distributie in Nederland werd door de BVD
gedaan.
De terreinen waaraan bijzondere aandacht moest worden gegeven
waren:
- eventuele communistische penetratie in de Antilliaanse
vakbeweging;
- mogelijke toekomstige Chinese activiteiten in het Caraïbisch
gebied;
- politieke activiteiten van op Curaçao verblijvende
Dominicanen;
- reizigers- en goederenverkeer tussen Cuba en Curaçao.
In de maandoverzichten was aandacht voor heel Latijns-Amerika en
het Caribisch gebied, van Mexico tot Chili. Het waren veelal
bijzonder algemene artikelen, grotendeels uit media-berichten
overgeschreven. De onderwerpen waren voornamelijk politieke
ontwikkelingen. De artikelen die over de Nederlandse Antillen
gingen hadden vooral activiteiten van vakbonden tot onderwerp, in
veel gevallen zonder dat er sprake was van enige ‘communistische
penetratie’.
Elke vorm van arbeidsonlust werd uitgebreid omschreven. De
dienst onderschatte de invloed van de vakbonden niet, al was de
toon van de rapportages af en toe ironisch. Er deden zich in de
tweede helft van de jaren zoveel arbeidsconflicten voor zonder dat
deze tot onbeheersbare omstandigheden leidden, dat laconiek in april 1967 werd gerapporteerd: “De
“staking van de maand” was ditmaal ongetwijfeld die bij het
aannemersbedrijf van Van Leeuwen, werkzaam voor Shell Curaçao
NV”.
Bemiddeling en gerechtelijke interventies stroomlijnden tal van
conflicten, waardoor VNA op een gegeven moment licht spottend
noteerde: “Het begint er zo langzamerhand op te lijken, dat de
Curaçaose havenbonden en de (werkgeversorganisatie) Scheepvaart
Vereniging Curaçao domicilie kiezen in de rechtszaal.”
Ook andere gebeurtenissen zonder enig verband met staatsgevaarlijke activiteit of extremisme werden uitgebreid beschreven in deze maandoverzichten, zoals de oprichting van een nieuwe christen-democratische partij: “In het politieke vlak werden de Antillen verrijkt met een nieuwe partij de Union Reformista Antilliana. Deze op christelijk-democratische grondslag stoelende organisatie, heeft zijn levensloop geopend als een initiatief van dissidente figuren uit de Nationale Volkspartij van Da COSTA GOMEZ. Het partijprogramma van de U.R.A. moet nog verschijnen. Alsdan zal kunnen worden vernomen hoe zij haar Christelijk-democratische stellingen nader preciseert en wat zij in het kader van de Antilliaanse gemeenschap nastreeft.” (Maandoverzicht november 1965).
Het niveau van deze maandberichten oversteeg doorgaans een
gemiddelde krant niet. Van uitvoerig inlichtingenwerk was maar
zelden sprake. Van gebruik van rapportages van andere
inlichtingendiensten al evenmin.
Een frappant voorbeeld hiervan was de berichtgeving over de
(vermeende) dood van rebellenleider Che Guevara nadat hij zich had
teruggetrokken uit de actieve Cubaanse politieke. In het maandoverzicht oktober 1965 werd
gesuggereerd dat Guevara wel eens gedood zou kunnen zijn, zoals
dat ook in diverse media gebeurde. In latere maandberichten,
bijvoorbeeld november 1965, werd
deze suggestie steeds herhaald. Dit terwijl de Amerikaanse
inlichtingendienst CIA in een rapport
uit oktober 1965 over de val van Che Guevara duidelijk aangaf dat
er geen sprake was van diens dood. In het maandbericht van oktober 1967 werd dan
eindelijk een juist bericht over de werkelijke dood van hem
geschreven. Voor zover na te gaan heeft de BVD niet dergelijke
onjuiste informatie gerapporteerd. In de BVD-maandoverzichten is
hier in ieder geval niet over geschreven.
Over de aanwezigheid van al die “spionnen, wapenhandelaren,
politieke intriganten en wat dies meer zij”, waarover bij de BVD
in het Auroraoverleg op 8 maart
1962 werd gesproken, en waardoor er voor de VNA genoeg werk
aan de winkel zou zijn, werd in de maandberichten niet meer
geschreven. Kennelijk was deze dreiging niet aan de orde.
De BVD stelde regelmatig vast dat de VNA niet altijd even goed
functioneerde: “De VNA zelf maakt een zeer moeilijke tijd door als
gevolg van conflicten die hun oorzaak vinden in de revolutionaire
gebeurtenissen van 30 mei 1969” (Panorama oktober 1969-maart 1970).
Maandoverzichten VNA
1963 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1964 | ||||||||||||
1965 |
|
|||||||||||
1966 |
|
|||||||||||
1967 | ||||||||||||
1968 | ||||||||||||
1969 |
BVD / AIVD
De BVD heeft altijd een grote invloed gehad op de VNA. Dat bleek
al bij de totstandkoming van deze dienst, waarbij de BVD strenge
eisen stelde aan de wettelijke basis en bij afwijking daarvan
dreigde elke vorm van samenwerking stop te zetten.
Aan de VNA werd “bij voortduring steun geboden bij het vergaren
van informaties over stromingen en personen van radicale of
extremistische inslag” (
Panorama oktober 1969-maart 1970).
Het eerste hoofd en plaatsvervangend hoofd van de VNA hebben
geruime tijd stage gelopen bij de BVD. Medewerkers van de VNA
kregen hun opleiding deels bij de BVD, door bijvoorbeeld het
volgen van cursussen (zie bijvoorbeeld de Panorama’s van oktober 1966-maart 1967 en
oktober 1987-april 1988).
Ook de leidinggevenden werden regelmatig naar Nederland gehaald
voor opleidingen en stages (zie bijvoorbeeld Panorama april 1988-oktober
1988).
Maar ook vanuit Nederland zette de BVD medewerkers in om de VNA
draaiende te houden: zo vertrok in januari 1967 een
hoofdambtenaar/sectiehoofd naar de Antillen, teneinde het
plaatsvervangend hoofd van de VNA tijdens diens buitenlandse
verlof te vervangen (Panorama
oktober 1966-maart 1967). In het voorjaar van 1976 vroeg de
VNA om bijstand en werd gekeken of een medewerker van de BVD
uitgezonden zou kunnen worden (Aurora,
23 april 1976). Enkele maanden later constateerde het Hoofd
van de BVD, na een bezoek aan de Antillen, dat de VNA “in een
deplorabele situatie” verkeerde. Dat was te wijten aan het Hoofd
van de VNA persoonlijk, als aan de positie van Aruba. Een
medewerker van de BVD werd als crisismanager naar de Antillen
gestuurd “om daar te helpen bij het nemen van beslissingen in een
aantal hangende kwesties” Daarna werd voorgesteld om een andere
medewerker voor een periode van 1,5 jaar als adviseur van de VNA
te laten optreden (Aurora 4 juni
1976). In maart 1991 werd een medewerker van de Directie
Staatsveiligheid (D3T) voor een periode van twee jaar bij de VNA
gestationeerd (verslag MT-overleg 12
maart 1991).
In 1997 kwamen de Veiligheidsdienst van de Nederlandse Antillen
(VNA), de Veiligheidsdienst Aruba (VDA, zie verderop) en de BVD
overeen de samenwerking verder te intensiveren. Vanaf dat jaar
werden twee keer per jaar bijeenkomsten gehouden op directieniveau
om de organisatie-ontwikkeling binnen de diensten te bespreken,
een zogenaamd Tripartite-overleg. Tijdens een in 1998 gehouden
tripartite overleg werden daarover concrete afspraken gemaakt. De
samenwerking kreeg onder meer vorm door stages en bezoeken van
personeel van VNA en VDA bij de BVD. Voorts stelde de BVD
expertise en capaciteit beschikbaar bij de aanpak van
integriteitsvraagstukken en van automatiseringsproblemen. Met
beide diensten werden cursussen en trainingen opgezet en
uitgevoerd voor informatie-analisten en buitendienstmedewerkers. (BVD-jaarverslag
1998).
In 2004 werd een convenant tussen de AIVD, de VNA en de VDA
getekend die de samenwerking naar een meer inhoudelijk niveau
moeten brengen. Dit convenant had onder meer betrekking op het
gezamenlijk verrichten van onderzoek, het verrichten van
veiligheidsonderzoeken en op de uitwisseling van informatie.
Daarnaast werden afspraken gemaakt over intensieve informatie- en
kennisuitwisseling op het gebied van de bestrijding van het
terrorisme. Tenminste tweemaal per jaar, en zoveel vaker als nodig
wordt geacht, kwamen medewerkers van de diensten op
analistenniveau bijeen om kennis te delen over thema’s als
bijvoorbeeld radicalisering en de financiering van terrorisme (kwartaalbericht 2004-3).
Desondanks bleef de verhouding met de VNA moeizaam: “Een tweetal
gesprekken met het hoofd van de Veiligheidsdienst van de
Nederlandse Antillen (VNA) heeft de samenwerking inzake
veiligheidsvraagstukken, die in Koninkrijksverband van belang
zijn, niet verbeterd” (Kwartaalbericht
2002-4).
“De Rijksministerraad heeft vastgesteld dat de diensten op het
terrein van de terrorismebestrijding nauwer moeten samenwerken. De
vorderingen op dit vlak verlopen moeizaam.” (AIVD-jaarverslag
2002) “Op aangeven van de AIVD heeft het halfjaarlijkse
Tripartiete overleg van de veiligheidsdiensten van het Koninkrijk
geen doorgang gevonden. De crisis rond Irak is daarvoor de
voornaamste reden, maar ook had de AIVD er behoefte aan om in de
richting van de veiligheidsdienst van de Nederlandse Antillen
(VNA) kenbaar te maken dat de bestaande samenwerkingsstructuur
ontoereikend is voor effectieve terrorismebestrijding in het
Koninkrijk” (kwartaalbericht 2003-1).
“Ondanks de tot stand gekomen Gemeenschappelijke verklaring van 30
november 2001 over terrorismebestrijding in Koninkrijksverband, is
van een daadkrachtig gezamenlijk optreden van de AIVD, de VDA en
de VNA geen sprake. Tijdens het Tripartiet van de
veiligheidsdiensten van het Koninkrijk op 25-26 maart jl. is de
samenwerking op het terrein van terrorismebestrijding en andere
veiligheidsrelevante vraagstukken door de AIVD opnieuw op de
agenda geplaatst” (kwartaalbericht 2004-1).
“Met een eind september gehouden expertmeeting over
contraterrorisme is begonnen de samenwerking tussen de drie
diensten van het Koninkrijk naar een meer inhoudelijk niveau te
brengen. Het belang van de AIVD bij deze bijeenkomsten is erin
gelegen meer zicht te krijgen op het kennisniveau van VDA en VNA
op CT-terrein en op de potentiële dreigingen tegen de Antillen en
Aruba. Voorts zoekt de dienst concrete aangrijpingspunten om meer
grip te krijgen op de toch vaak moeizame samenwerking tussen de
veiligheidsdiensten in het Koninkrijk” (kwartaalbericht
2004-3).
De AIVD had een speciaal team dat zich bezighield met het Caribisch gebied en Latijns-Amerika, het team ‘Amice’. In 2007 werd een taakgroep in het leven geroepen om dit team te laten samenwerken en later te laten fuseren met het team van de MIVD dat zich met hetzelfde gebied bezighield, team ‘CALA’. In het MIVD-personeelsblad Ingelicht juni 2008 verscheen een interview met de beide teamhoofden. Dat resulteerde in april 2010 in de fusie van deze teams in het Team Caribisch Gebied (TCG) dat nu gaat over aan alle inlichtingen- en veiligheidstaken in dit Gebied.
Koninklijke Marine / MID / MIVD
Naast een eigen inlichtingendienst van de Antillen had met name de Koninklijke Marine een uitgebreide inlichtingencapaciteit op de Antilliaanse eilanden. Dit vanwege de aanwezigheid van de Marine daar. De militaire inlichtingen- en veiligheidstaken in dit gebied waren niet ondergebracht in een apart plaatselijk orgaan, maar bij een Inlichtingenofficie Nederlandse Antillen (IONA) die deel uitmaakte van de MARID-organisatie en dan ook rapporteerde aan het Hoofd van de MARID. Organisatorisch ressorteerde de IONA onder de Commandant Zeemacht in het gebied.
In 1970 verscheen een (zeer geheim gerubriceerd) rapport
‘Nederlands Antilliaanse Betrekkingen’ (deel 1 en deel 2), opgesteld door
de IONA en uitgebracht aan de Commandant der Zeemacht in de
Nederlandse Antillen. Het rapport met name over de situatie in
Venezuela en de betrekkingen tussen dat land en de Antillen. Er
werd in dit rapport uitgegaan van “concrete aanwijzingen, dat een
militaire dreiging zijdens Venezuela kan ontstaan, indien dit land
zijn belangen op de Nederlandse Antillen onvoldoende beschermd
acht.” (punt 1293 in dit rapport)
“Venezuela heeft al sinds de onafhankelijkheidsproclamatie van
1811 de Benedenwinden met hun smokkelhandel gezien als een
economische bedreiging, en in Curaçao en Aruba een politieke
bedreiging, als operatiebasis van tegen Venezuela gerichte
activiteiten van uitgeweken opstandelingen, samenzweerders,
wapensmokkelaars en Curaçaose wapenhandelaars en financiers
(2211)”.
“Dat de Venezolaanse claim op een continentaal plateau waar Aruba
geheel binnenvalt aanleiding tot een militair conflict zou kunnen
geven, is gezien de traditionele vreedzame buitenlandse politiek
van Venezuela voorhands niet waarschijnlijk. Zowel de Antilliaanse
regering als Hr.Hs. Ambassadeur te Caracas houden er echter
rekening mee, dat moeilijkheden met Venezuela zouden kunnen
ontstaan, indien op Aruba binnen het bedoelde continentale plateau
olie zou worden aangeboord.” (2631).
“Uit de ter beschikking staande gegevens is derhalve niet
gebleken, dat enige Venezolaanse Regering ooit intenties zou
hebben gehad, om territoriale verlangens, t.a.v. de Benedenwinden
met militair geweld te realiseren, dan wel dat zich over dergelijk
aspiraties in Venezuela een openbare mening zou hebben gevormd.
Vast staat, dat Venezuela nog nimmer een internationale oorlog
heeft gevoerd, of militaire agressie heeft gepleegd. Bezien uit
het oogpunt van een militaire dreiging, is daarom de vraag of in
Venezuela latente territoriale verlangens ten aanzien van de
A-B-C-eilanden zouden kunnen bestaan, niet opportuun. (…)
Venezuela vormt derhalve voorshands geen militaire bedreiging voor
de Nederlandse Antillen en heeft zulks ook in het verleden niet
gedaan.
Er zijn echter wel concrete aanwijzingen, dat een dergelijke
dreiging zou kunnen ontstaan indien:
a. de sterkte van de Nederlandse strijdkrachten, met het oog op de
bescherming van de economische en strategisch zo belangrijke
olieproductie, beneden een door Venezuela en onze bondgenoten
noodzakelijk geacht peil zou worden gebracht.
b. de sterkte tot een te verwaarlozen factor zou worden
teruggebracht, zonder dat zulks nochtans aanleiding geeft tot het
gevaar dat de productie van de raffinaderijen op Curaçao en/of
Aruba zou kunnen worden verstoord, doch waarbij een situatie
ontstaat, die Venezolaanse nationalistische elementen zou kunnen
provoceren, dan wel een uitdaging kan vormen voor revolutionaire
groeperingen, om vanaf de Benedenwinden tegen Venezuela te
ageren.
c. Op de Nederlandse Antillen een Castro-gezinde regering zou
kunnen worden gevormd, waardoor de ABC-eilanden een uitvalsbasis
zouden kunnen vormen voor tegen Venezuela gerichte activiteiten.
(…).
Dat een dergelijke regering langs democratische weg zou kunnen
worden gevormd, is bij de huidige politieke verhoudingen
uitgesloten te achten en derhalve alleen mogelijk, indien de
strijdkrachten geen militaire bijstand zouden mogen verlenen om
zonodig revolutionair geweld te keren, aangezien er van moet
worden uitgegaan, dat de politie en het Vrijwilligers Korps
Curaçao daartoe niet in staat en/of bereid zijn Gerekend moet
worden dat Venezuela in een dergelijke situatie zal ingrijpen om
lijf en goed van Venezolaanse staatsburgers te beschermen en een
ongestoorde productie van de olieraffinaderijen op Curaçao en
Aruba te verzekeren (…). Hierbij zullen zij zeker kunnen rekenen
op tenminste de stilzwijgende goedkeuring van de VS.” (3111 en
3112).
Overigens bleef ook de VNA in haar maandoverzichten alert op de pogingen van Venezuela om invloed op de Antillen te krijgen en te houden: “De activiteiten ontplooid door het Venezolaans Consulaat Generaal sedert de benoeming van de nieuwe Consul-Generaal Francisco LEIDENZ, geven enige reden tot opmerkzaamheid. Met name getuigden de voorbereidingen voor de viering van de Venezolaanse onafhankelijkheidsdag op Curaçao van een streven om dit een evenement van de eerste orde te maken. Terwijl de Nederlandse Antillen op economisch gebied een bijna spreekwoordelijke tegenwerking ondervinden, wordt blijkbaar door Venezuela gemeend dat de culturele, geografische· en historische banden duidelijk tot uiting moeten worden gebracht. Deze tweeslachtigheid is slechts te verklaren als men Venezuela ten opzichte van de Nederlandse Antillen een - overigens ongemotiveerde - paternalistische houding toeschrijft. Erkenning van de onafhankelijke positie van de Nederlandse Antillen past hierin niet en het velen van concurrentie door de Antillen nog veel minder. Een en ander maakt de Venezolaanse verbondenheidsbetuigingen van weinig waarde en misschien zelfs een aanleiding tot wantrouwen omtrent de bedoelingen van dit land.” (Maandoverzicht juni 1965).
Inlichtingenofficieren van de Koninklijke Marine rapporteerden ook op andere wijze. Zo stelden zij onregelmatig zogenaamde Informatiebulletins op, over uiteenlopende onderwerpen, zoals het Caraibisch Legioen, sabotage bij de Creole Petroleum Corporation in Venezuela, de situatie in Haïti onder ‘Papa Doc’ Duvalier en verkiezingen op de Dominicaanse Republiek, allen uit december 1962. Deze (geheim gerubriceerde) informatiebulletins zijn typische inlichtingenproducten, met analyses van de verschillende situaties.
In de jaren ’90 van de vorige eeuw stelde de Afdeling Inlichtingen en Veiligheid van de Marinestaf een, ongerubriceerd, ‘regiobulletin Nederlandse Antillen en Aruba’ op. In de editie van 14 september 1992 ging het over achtereenvolgens het begrotingstekort van de Nederlandse Antillen, justitiële samenwerking tussen de Koninkrijksdelen, ontslagen bij Curaçaose raffinaderij en een bericht dat de bouw van de Cubaanse kerncentrale is gestaakt. Alleen dat laatste bericht is voorzien van een duiding waarin gewezen wordt op de mogelijke benadering van China of Iran door Cuba, om uit de ontstane problemen te komen. Ook dit is te zien als een inlichtingenproduct, ondanks het feit dat de Afdeling Inlichtingen en Veiligheid hiërarchisch niet onder de Militaire Inlichtingendienst MID viel, maar onder de Marinestaf.
In 1997 hebben de hoofden van de Veiligheidsdienst Nederlandse Antillen en de Veiligheidsdienst Aruba met het hoofd van de Militaire Inlichtingendienst zowel op Curaçao als in Den Haag overleg gevoerd over mogelijke samenwerking tussen de diensten. Dit overleg heeft geresulteerd in de totstandkoming van samenwerkingsovereenkomsten. (MID jaarverslag 1997), op dat moment los van de overeenkomsten die de VNA en VDA met de BVD hadden.
In 1999 stelde de toenmalige MID, op verzoek van het Comité Verenigde Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CVIN) een rapport op over de (veiligheids)situatie op de Nederlandse Antillen en Aruba. In dit ‘Staatsgeheim – Confidentieel’ gerubriceerde rapport gaf de MID weer wat in haar ogen de bedreigingen voor de veiligheid van de eilanden waren: de economische crisis en het begrotingstekort en stakingen en demonstraties tegen het dreigende ontslag van ambtenaren als gevolg van dat begrotingstekort. De ernstigste dreiging op Aruba was volgens de MID: “de herbenoeming van de van malafide praktijken verdachte politicus Glenbert Croes (tot minister van Vervoer en Communicatie) en de beoogde aanleg van de racebaan ’San Nicolas’ in een natuurgebied alsmede een nieuw wegennet.”
In 2007 constateerde de dienst in het jaarverslag over het voorgaande jaar: “De Nederlandse Antillen & Aruba hebben de afgelopen jaren te kampen gehad met sociaal-economische problemen. De veelal drugsgerelateerde criminaliteitscijfers op Curaçao laten echter, onder andere door Nederlandse hulp, een neerwaartse trend zien in vergelijking met afgelopen jaren. Ontwikkelingen op het gebied van de georganiseerde criminaliteit op St. Maarten zijn daarentegen zorgelijk.” In de openbare uitingen van de MIVD, zoals jaarverslagen en kamerstukken, ligt haar interesse echter vooral bij ontwikkelingen die zich op de Boven- en Benedenwindse eilanden voordoen en die van invloed kunnen zijn op de taakuitoefening door de Nederlandse krijgsmacht. Zwaartepunt bij die taakuitoefening van de krijgsmacht zijn de anti-drugsoperaties die de Koninklijke Marine in de regio uitvoert. De MIVD schreef in het jaarverslag over 2006 in het bijzonder aandacht te besteden aan de algehele veiligheidssituatie van Nederlands defensiepersoneel op de eilanden. Er is op de Nederlandse Antillen en Aruba geen sprake van een specifiek tegen Nederlandse militairen gerichte (criminele) dreiging. Defensiemedewerkers worden vanwege hun relatieve rijkdom door criminelen als interessant doelwit beschouwd. De dreiging op het gebied van subversie, sabotage en terrorisme tegen de op de eilanden gevestigde militairen is laag. Dit lage dreigingsniveau is in latere jaarverslagen niet gewijzigd.
De MIVD stelt periodiek dreigingsinschattingen over operaties
van de krijgsmacht in het buitenland op, ten behoeve van de
legerleiding, de minister van defensie en ook het CVIN. Een aantal
van deze dreigingsinschattingen uit de periode 2003 tot en met
2008 is openbaar geworden. Ook uit deze dreigingsinschattingen
kwamen geen serieuze bedreigingen voor: “De dreiging op het gebied
van subversie, sabotage en terrorisme tegen Nederlandse en
Amerikaanse militairen wordt vooralsnog als laag ingeschat. Ook al
zijn op de eilanden veel illegale Arabieren aanwezig en zou er
sprake zijn van diverse connecties met terroristische
organisaties, dan nog zijn er geen aanwijzingen dat aanslagen
worden gepland. Bedreigingen door criminelen aan het adres van
militairen vanwege hun rol bij drugsbestrijding komen slechts
zelden voor.” (Dreigingsinschatting
operaties Nederlandse Krijgsmacht, oktober 2003).
Deze standaard-passage, gevolgd door een passage die vanwege
gevreesde aantasting van de staatsveiligheid geheim gehouden moet
worden, werd, áls deze regio al genoemd werd in de
dreigingsinschattingen, maandenlang letterlijk herhaald. In 2005
werd de tekst wat gespecificeerder: “De dreiging op het gebied van
subversie, sabotage en terrorisme tegen Nederlandse en Amerikaanse
militairen wordt vooralsnog als laag ingeschat. (…) Er is wél
sprake van een verhoogde algemene criminele dreiging. Militairen
zijn hierbij echter geen specifiek doelwit maar worden wel
degelijk als interessant doelwit beschouwd vanwege hun relatieve
rijkdom. Er zijn de afgelopen maanden 3 overvallen op
Defensiepersoneel geweest. Een dreiging vanuit de georganiseerde
(internationale) criminaliteit is op de langere termijn goed
denkbaar. Dit zal vooral het geval zijn als de drugscriminaliteit
zich in het nauw gebracht zou voelen door acties van de Kustwacht,
de KM of door Amerikaanse militaire inzet vanuit de Forward
Operating Locations op Curaçao en Aruba. Ook de eventuele
toekomstige positieve effecten van de geplaatste walradars op de
Benedenwindse eilanden zouden een tegenreactie van de drugsmaffia
kunnen uitlokken.” (Dreigingsinschatting
operaties Nederlandse Krijgsmacht, 15 april 2005).
Ook de situatie in het aangrenzende Venezuela bleef van belang. In
juni 2004 schreef de MIVD: “De politieke ontwikkelingen in
Venezuela en in het bijzonder het voor 15 augustus 2004
vastgestelde terugroepingsreferendum tegen president Chavez hebben
vooralsnog geen consequenties voor de Nederlandse Antillen en
Aruba. Er moet echter rond die datum rekening worden gehouden met
onrust in Venezuela. Dit zou kunnen leiden tot het tijdelijk
uitwijken van Venezolanen naar de eilanden. Er zijn geen
aanwijzingen die duiden op mogelijke risico’s voor de stabiliteit
op de eilanden of voor een verslechtering van de relaties van de
NAA met Venezuela.” (Dreigingsinschatting
operaties Nederlandse Krijgsmacht, 18 juni 2004).
In de daaropvolgende dreigingsinschattingen werd nog enkele malen
geschreven over de situatie in Venezuela, maar er werden “geen
destabiliserende effecten op de Caribische regio, de Nederlandse
Antillen en Aruba in het bijzonder, verwacht.” (Dreigingsinschatting
operaties Nederlandse Krijgsmacht, 20 augustus 2004).
Een half jaar later leek de dreiging toch wat toe te nemen, al
werd deze ook weer direct genuanceerd: “De Nederlandse Antillen en
Aruba liggen wat betreft de drie benedenwindse eilanden volgens
Venezuela binnen haar veiligheidszone. Dit impliceert geen
territoriale aanspraak, maar wel dat Venezuela uiterst gevoelig is
voor militaire ontwikkelingen op en rond deze eilanden. Vooral
vanwege de sterk verslechterde verhouding tussen Venezuela en de
VS is Curaçao daarom door de Amerikaanse militaire presentie in
het verbale spervuur van Chávez c.s. komen te liggen. Daarbij
worden bekende feiten kennelijk bewust verdraaid om de Amerikaanse
militaire aanwezigheid in een verkeerd daglicht te stellen.
Opvallend daarbij is echter dat verschillende Venezolaanse
topmilitairen de Chavistische uitspraken over een Amerikaanse
militaire dreiging jegens Venezuela (vanuit Curaçao) nuanceren of
zelfs weerspreken.” (Dreigingsinschatting
operaties Nederlandse Krijgsmacht, 15 april 2005).
Vanaf dat moment komt de vrees voor politieke beïnvloeding van de
Antilliaanse/Arubaanse politiek weer sterker naar voren: “Vanwege
de aanwezigheid van de Amerikaanse militaire Cooperative Security
Locations (de voormalige FOL's) op de luchthaven van Curaçao en op
Aruba, die volgens Venezuela deel uitmaken van Amerikaanse
militaire plannen tegen haar, heeft het verbale geweld tegen de VS
ook repercussies voor deze eilanden. Van militaire intenties is
geen sprake, maar wel is Venezuela uiterst gevoelig voor
ontwikkelingen op en rond de eilanden. Er zijn recente
aanwijzingen dat Venezuela tracht door steun aan en beïnvloeding
van lokale politieke partijen het politiek draagvlak voor de
aanwezigheid van de Amerikaanse militaire faciliteiten te
verminderen om daarmee op langere termijn de sluiting ervan te
bewerkstelligen. (…)
Na het referendum over de toekomstige staatkundige veranderingen
op 8 april j.l., waarbij een meerderheid van de bevolking van
Curaçao zich uitsprak voor een 'status aparte', heeft de
Venezolaanse regering, door tussenkomst van de consul, enkele
Curaçaose politieke partijen die "gelieerd zijn aan het
Bolivariaanse proces" uitgenodigd voor een bezoek aan het
buurland. Hoewel geen enkele Curaçaose politieke partij officieel
gelieerd is aan de MVR van president Chávez, waren de PLKP, de
MAN, de Partido Independensha, Pueblo Soberano en de FOL op de
uitnodiging ingegaan. Tijdens dit bezoek heeft vice-premier Cova
(PLKP) enkele opmerkelijke uitspraken gedaan waarmee hij wederom
de Nederlandse Antillen (en het Koninkrijk) compromitteerde. De
Venezolaanse consul-generaal had daarnaast verklaard dat "Curaçao
Venezuela steunt in de strijd tegen de bedreigingen van president
Bush". (…)
De uitgenodigde partijen voor het bezoek aan Venezuela zien allen
een status aparte voor Curaçao als tussenstation op weg naar
totale onafhankelijkheid. Venezuela, dat de Amerikaanse
aanwezigheid en Nederlandse rol in de Antillen al jaren een doorn
in het oog is, speelt hier handig op in door een aanzet tot
"integratie" (feitelijk: uitbreiding van de onderlinge
samenwerking) te willen geven. Van een serieuze Venezolaanse
militaire dreiging jegens de Nederlandse Antillen (en Aruba) is
echter geen sprake. Bovenstaande kwesties hebben derhalve geen
directe veiligheidsimplicaties voor de in de Antillen
gestationeerde Nederlandse militairen. Zij passen echter wel
naadloos in de tendens dat Venezuela, bij een status aparte voor
Curaçao, meer gelegenheid zal zien voor financiële steun aan en
ideologische beïnvloeding van bepaalde politieke partijen of
belangengroepen op Curaçao.” (Dreigingsinschatting
operaties Nederlandse Krijgsmacht, 26 mei 2005).
Vanaf de dreigingsinschatting van 21 oktober 2005 heette het hoofdstuk dat over de Cariben gaat niet meer ‘Nederlandse Antillen en Aruba’, maar ‘Venezuela, Nederlandse Antillen en Aruba’. Vanaf dat moment ging het enkele rapportages grotendeels over de interne politieke ontwikkelingen in Venezuela en de verkiezingen daar. Na de dreigingsinschatting van 10 februari 2006 kwamen de Cariben in de openbaar gemaakte rapportages tot eind 2008 helemaal niet meer voor.
In 2006 schreef de Directeur van de MIVD een rapport voor de Raad voor Nationale Veiligheid inzake de ‘Inlichtingenopdracht Venezuela’. Het grootste deel van dit vier pagina’s tellende rapport is geheim verklaard, omdat dit de betrekkingen van Nederland met Venezuela zou kunnen schaden.
De MIVD had een speciaal team dat zich bezighield met het
Caribisch gebied en Latijns-Amerika, het team ‘CALA’. In 2007 werd
een taakgroep in het leven geroepen om dit team te laten
samenwerken en later te laten fuseren met het team van de AIVD dat
zich met hetzelfde gebied bezighield, team ‘Amice’. In het
MIVD-personeelsblad Ingelicht
juni 2008 verscheen een interview met de beide teamhoofden.
Dat resulteerde in april 2010 in de fusie van deze teams in het
Team Caribisch Gebied (TCG) dat nu gaat over aan alle
inlichtingen- en veiligheidstaken in dit Gebied.
Aruba
In 1986 kreeg het eiland Aruba een status aparte binnen het
Koninkrijk. Als gevolg daarvan kreeg Aruba een eigen
veiligheidsdienst, de Veiligheidsdienst Aruba. Het bijkantoor
VNA-Aruba werd opgeheven.
Voor de VNA betekende dit het wegvallen van een belangrijk
filiaal. In de aanloop naar de status aparte had men geen
voorzieningen getroffen voor een Arubaanse veiligheidsdienst. De
organisatie viel administratief onder het Korps Politie Aruba en
had een klein kantoortje van ongeveer 4 x 4 meter in het
toenmalige politiebureau in Oranjestad. Er werden enige
activiteiten ontwikkeld en men rapporteerde aan de Minister van
Justitie, maar de organisatie had geen diensthoofd en men was niet
zeker wat er met deze organisatie gedaan moest worden.
In 1988 werd een eerste wettelijke regeling vastgesteld voor deze
veiligheidsdienst. Met dit landbesluit zijn ook de drie
belangrijke taken van de dienst gestructureerd, namelijk een
inlichtingentaak, beveiligingstaak en het uitvoeren van
antecedentenonderzoeken. Toentertijd bestond de dienst uit 3
medewerkers, een diensthoofd en een zeer beperkt meubilair: 2
lessenaars, 1 kast, 1 tiktafel, 1 tikmachine, 1 telexmachine.
Personeel en huisvesting stonden dan ook hoog op de
prioriteitenlijst van deze dienst. In samenwerking met
zusterdiensten zijn cursussen en trainingen georganiseerd voor de
medewerkers om hun prestaties te verbeteren met de bedoeling om de
nieuwe dienst enige bekendheid en erkenning te geven.
De nieuwe dienst zette in het begin de aandacht voor het
communisme en terrorisme voort, alsook voor de georganiseerde
criminaliteit. In die jaren waren de Verenigde Staten begonnen met
de zogenaamde “War on Drugs”. Zij waren van mening dat deze
illegale handel en de daarmee gepaard gaande activiteiten een
wezenlijk gevaar vormden voor elk land, waardoor ook de
veiligheidsdiensten hier aandacht voor moesten hebben. In die tijd
ontwikkelde de dienst een programma voor het opslaan en verwerken
van zijn inlichtingen, dat later model zou staan voor andere
veiligheidsdiensten in de regio. In die tijd heeft de VDA
werkrelaties opgebouwd met zowel de lokale opsporingsdiensten,
zoals de Arubaanse politie en de douane, als met diverse regionale
en internationale diensten van, onder andere, de Verenigde Staten,
Canada, Engeland en Colombia. Ook met diverse Nederlandse diensten
en korpsen werd samengewerkt.
De dienst kwam in 1994 in de problemen. Er werd een aantal
doorlichtingscommissies gevormd, onder meer ‘Commissie Lopez’, die
in 1995 en 1996 rapporteerden. Naar aanleiding van de bevindingen
werd besloten om de dienst te reorganiseren en om, met name, te
werken aan de noodzakelijke aanbevolen regelgeving.
Nadat de VDA vanaf 1995 door een interim hoofd was geleid, werd in
1997 een nieuw hoofd, Igidio (Ido) Yánez, benoemd. Er werd
destijds besloten om de expertise van Ernst & Young in te
roepen voor een goede invulling van de gemaakte afspraken ter
verbetering van de dienst. Hun rapport “Tussen Geel, Groen en
Oranje”, dat in 2000 werd afgerond, bevatte aanbevelingen om de
dienst te herstructureren. Eén van hun belangrijkste aanbevelingen
was om de dienst flexibeler en professioneler te maken, zodat die
beter met de steeds veranderende en vaak niet te voorziene
omstandigheden om zou kunnen gaan. De dienst diende over goed
opgeleide medewerkers te beschikken, die in meerdere functies
kunnen worden ingezet. Reden waarom werd aanbevolen om een systeem
van functieroulatie in te voeren.
In 2002 werd een nieuw landsbesluit vastgesteld over de werkzaamheden en bevoegdheden van de dienst. De naam Veiligheidsdienst Aruba werd officieel de naam voor deze dienst. Deze dienst valt onder de Minister van Algemene Zaken van Aruba. De doelstelling is: “het bevorderen van de fundamentele belangen van Aruba bij het voortbestaan van de democratische rechtsorde, bij de integriteit van het bestuur, bij de interne veiligheid en andere vitale belangen van Aruba en, waar nodig, het Koninkrijk der Nederlanden”. Ook hier heeft de AIVD ondersteuning verleend in de vorm van opleidingen en 'coaching'. (kwartaalbericht 2002-4) en technische bijstand op middel-managementniveau. (AIVD-jaarverslag 2004).
Om de samenwerking in de regio verder te intensiveren en de
informatiepositie van de drie diensten binnen het Koninkrijk in de
Caribische regio en Zuid- en Midden-Amerika te versterken is sinds
2006 een AIVD-liaison geplaatst in Aruba. Deze is werkzaam in het
kantoor van de Nederlandse vertegenwoordiging op dat eiland.
In 2009 lekte een weekbericht van de Nederlandse
vertegenwoordiging op Aruba uit, wat tot woedende reacties op
Aruba leidde. In dit bericht stonden mededelingen over de
gespannen verhoudingen binnen de Arubaanse regeringspartij.
In de rapportage werden Arubaanse politici en hun familieleden
niet gespaard. Zo zou de Arubaanse minister van Justitie Rudy
Croes 'de ramkoers-rol vervullen en het electoraat tevreden
houden', terwijl een neef van Croes en de zoon van premier Nelson
Oduber mensen intimideren. Oduber en Croes vroegen vervolgens om
het vertrek van de AIVD-liaison.
De Nederlandse staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties reageerde in een brief aan de Tweede Kamer dat
deze “rapportages indien de inhoud daartoe aanleiding geeft
[worden] gebruikt bij de voorbereiding van beleid. Deze
rapportages zijn derhalve bestemd voor intern gebruik. Op de hier
bedoelde rapportage stond nadrukkelijk vermeld dat deze
vertrouwelijk behandeld moest worden. Dat de rapportage door de
Arubaanse minister van Justitie opzettelijk in de publiciteit is
gebracht en daarmee zeer breed verspreid is, vind ik kwalijk. (…)
Het bericht is een parafrasering van hetgeen de vertegenwoordiging
op het eiland heeft opgevangen en is geen weergave van de mening
van de vertegenwoordiging.”
De staatssecretaris maakte zich bozer over het uitlekken dan over
de inhoud van het bericht. De eis tot vertrek werd
afgewezen.
In 2010 is het overgebleven deel van de VNA opgeheven, omdat de
structuur van de Nederlandse Antillen gewijzigd werd.
Een tweetal eilanden (Curaçao en Sint Maarten) werd autonome
landen binnen het Koninkrijk en kregen een eigen dienst. Bonaire,
Sint Eustatius en Saba vallen sinds 2010 onder de Nederlandse
diensten. De AIVD heeft meegewerkt aan de inrichting van een
Regionale Inlichtingen Dienst (RID) binnen het politiekorps BES
(AIVD-jaarverslag 2010).
Op Curaçao werd de Veiligheidsdienst Curaçao opgericht.
Deze dienst valt onder de Minister van Algemene Zaken.
In 2010 werd een landsverordening
aangenomen die de oprichting van deze dienst regelde.
De doelstelling is:
“Artikel 2 1. Er is een Veiligheidsdienst Curaçao, die als
doelstelling heeft het bevorderen van de fundamentele belangen van
Curaçao bij het voortbestaan van de democratische rechtsorde, bij
de integriteit van het bestuur, bij de interne veiligheid en
andere vitale belangen van Curaçao en, waar nodig, het Koninkrijk
der Nederlanden. (…)
Artikel 3 1. De Dienst heeft tot taak het in gebondenheid aan de
wet de in artikel 2, eerste lid, neergelegde doelstelling na te
streven door middel van het beschermen van in haar doelstelling
genoemde belangen door de risico's voor die belangen vast te
stellen en door bij te dragen tot de beperking en controle van die
risico's.
2. De werkzaamheden van de Dienst bestaan uit:
a. het verzamelen van gegevens over personen en organisaties, die
door de doeleinden die zij nastreven, dan wel door hun
activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij
een gevaar vormen voor de in artikel 2, eerste lid, genoemde
belangen;
b. het verrichten van veiligheidsonderzoeken ten aanzien van
vertrouwensfuncties;
c. het bevorderen van het nemen van maatregelen ter bescherming
van de in onderdeel a genoemde belangen, waaronder in ieder geval
begrepen worden maatregelen ter beveiliging van in het belang van
Curaçao en, waar nodig, het Koninkrijk der Nederlanden geheim te
houden gegevens, en van voor de instandhouding van het
maatschappelijke leven van vitaal belang zijnde delen van de
overheid.”
Ook hier heeft de AIVD geassisteerd bij de totstandkoming van deze regeling en het opzetten van de dienst.
Al direct in het eerste jaar ontstaan grote problemen bij deze
dienst door politiek gemanipuleer en gegevensdiefstal.
Een reconstructie van de Volkskrant: “Uit uitgelekte documenten
blijkt hoe de voormalige Curaçaose premier Gerrit Schotte
betrokken is geweest bij de mogelijke corruptie in de Curaçaose
veiligheidsdienst. Vrijdag is op Curaçao een strafzaak tegen
Gerrit Schotte en zijn vrouw begonnen. Deze veiligheidsdienst moet
onder meer, in opdracht van de gouverneur, onderzoek doen of
politici 'schoon' genoeg zijn om bijvoorbeeld minister te worden.
Schotte en zijn ploeg hebben veel moeite gedaan om een dergelijke
screening te dwarsbomen. Hoe ver ze daarin willen gaan, laat dit
verhaal zien. Medewerkers van de veiligheidsdienst mogen zeker
geen relaties onderhouden met politici. Toch vliegt diensthoofd
Lawrence P. van de dan nog Antilliaanse veiligheidsdienst op 16
september 2010 naar Sint Maarten voor een ontmoeting met Gerrit
Schotte, beoogd minister George Jamaloodin en Theo Heyliger, een
omstreden politicus op Sint Maarten.
Op zulke kleine eilanden word je dan 'gesignaleerd'. Directeur Edsel Gumbs van de Antilliaanse veiligheidsdienst belt een dag later met de Antilliaanse minister van Justitie over deze verboden ontmoeting. Daarop ontzegt de minister P. de toegang tot het gebouw van de veiligheidsdienst.
Op 10 oktober 2010 verandert er veel. Curaçao maakt niet langer deel uit van de Nederlandse Antillen, maar is vanaf die dag een autonoom land binnen het koninkrijk. Gerrit Schotte is de eerste premier. En de veiligheidsdienst voor de hele Antillen wordt omgevormd tot de Veiligheidsdienst Curaçao (VDC).
Deze Curaçaose veiligheidsdienst doet aangifte tegen het verdachte diensthoofd P. wegens schending van het ambtsgeheim. Uit zijn getapte telefoongegevens blijkt dat P. geld zou hebben geleend van Jamaloodin, inmiddels benoemd als minister van Financiën. In ruil daarvoor kon de minister bij hem informatie inwinnen over personen. Premier Schotte wil dat de geschorste medewerker weer gewoon aan de slag kan bij de veiligheidsdienst. De commissie van toezicht van de VDC steekt daar een stokje voor. Heet hangijzer is de verplichte screening waartegen Schotte en zijn regeringsploeg zich verzetten. Veiligheidsdienst-directeur Gumbs van de VDC wil tegen de zin van Schotte doorgaan met het onderzoek.
Op 27 oktober 2010 schrijft de veiligheidsdienst een intern memo met een lange lijst belastende informatie over Schotte en een aantal van zijn ministers: onder meer dat de minister-president in dubieuze financiële zaken is verwikkeld en schulden heeft. Duidelijk is dat het grootste deel van deze Curaçaose regeringsploeg nooit kon zijn aangesteld als die screening was voltooid vóór hun aantreden. Op diezelfde 27 oktober ontzegt de regering directeur Gumbs de toegang tot de gebouwen van de veiligheidsdienst, die Gumbs later ontslaat omdat hij ongeschikt zou zijn om de dienst te leiden. In februari van dit jaar (2015) oordeelde de rechter op Curaçao dat Gumbs 'moedwillig is beschadigd': uit niets blijkt, volgens de rechter, dat hij ongeschikt of onbekwaam was om de veiligheidsdienst te leiden.
Na het vertrek van Gumbs stelt de regering een nieuwe directeur aan bij de veiligheidsdienst. Onder diens leiding gebeurt er in oktober 2011 iets opmerkelijks bij de VDC. De netwerkbeheerder van de veiligheidsdienst legt hierover een gedetailleerde verklaring af bij de Curaçaose Ombudsman. Hij vertelt dat hij begin oktober moest vertellen aan een aantal 'Colombianen' hoe de informatie van de Curaçaose veiligheidsdienst was beveiligd. In opdracht van de minister-president, werd hem verteld door zijn leidinggevenden. Een paar weken later moest de netwerkbeheerder de wachtwoorden van het systeem geven, waarna alle aanwezige gegevens gekopieerd en aangepast konden worden; niet alleen die van de Curaçaose dienst, maar ook de gegevens die waren uitgewisseld met de Nederlandse AIVD en de Amerikaanse DEA en FBI.
Het is, zegt SP-Kamerlid Ronald van Raak, misschien wel de grootste gegevensroof uit een geheime dienst ooit. Meerdere bronnen bevestigen dat de gekopieerde gegevens in handen zijn gekomen van criminelen. Ook zouden er gegevens zijn gewist, bijvoorbeeld om een gunstige screening van toekomstige politici mogelijk te maken, aldus Van Raak.” (Volkskrant 23 maart 2015).
De AIVD wilde niet op deze kwestie reageren.
In 2012 antwoordde de Minister van BZK antwoordde op Kamervragen
van Van Raak en Lucassen dat de zaak in
onderzoek was en dat zij daar niet op vooruit wilde lopen, in 2015
antwoordde de minister op Kamervragen
van Van Raak dat dit een interne Curaçaose aangelegenheid
was.
Deze affaire heeft de verhoudingen tussen de AIVD en de VDC
ernstig beschadigd.
Sint Maarten kreeg ook een eigen dienst, de
Veiligheidsdienst Sint Maarten. Deze dienst valt onder de Minister
van Algemene Zaken.
In 2010 werd een landsverordening
aangenomen die de oprichting van deze dienst regelde.
De doelstelling is:
“1. De dienst heeft in het belang van de nationale veiligheid tot
taak:
a. het verrichten van onderzoek, waaronder het verzamelen van
gegevens omtrent organisaties en personen, die door de doelen die
zij nastreven, of door hun activiteiten, aanleiding geven tot het
ernstige vermoeden, dat zij een gevaar vormen voor het
voortbestaan van de democratische rechtsorde, of de integriteit
van het openbaar bestuur, dan wel voor de veiligheid of voor
andere gewichtige belangen van Sint Maarten, of het Koninkrijk der
Nederlanden;
b. het verrichten van veiligheidsonderzoeken;
c. het bevorderen van maatregelen ter bescherming van de in
onderdeel a, genoemde belangen, waaronder begrepen maatregelen ter
beveiliging van gegevens waarvan de geheimhouding door de
nationale veiligheid van Sint Maarten, of het Koninkrijk der
Nederlanden is geboden en van die onderdelen van de
overheidsdienst en van het bedrijfsleven, die naar het oordeel van
de Minister van vitaal belang zijn voor de instandhouding van het
maatschappelijk leven.”
Ook hier heeft de AIVD geassisteerd bij de totstandkoming van
deze regeling en het opzetten van de dienst. De AIVD heeft verder
de opleiding en training verzorgd voor de medewerkers van de
VDSM.
In het kader van het bijstandsverzoek heeft de VDSM de AIVD tevens
gevraagd de uitvoering van de eerste veiligheidsonderzoeken te
begeleiden (AIVD-jaarverslag 2012).
Enkele andere stukken met betrekking tot de Antillen: